Commissie van Geschilfcn OVERWEGENDE gen: Comm. venn. onder de Firma H. J. Reens (assurantiën), Keizersgracht 428 - 432, Amster dam, tel. 0 20-6 47 22, beherende vennoten: de CV. onder de Firma O. W. J. Schlencker en H. J. Reens, (privé adres: Courbetstraat 11, tel. privé 79 55 95). Pag. 96 Samson Toevoegen na tel. 5 03 00: ,,(D. Samson, leider),". Atu Telefoon no. 3 98 45 veranderen in:,,23 98 45". De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (TWEEDE KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgend arbitraal vonnis gewezen inzake: H. J. VAN DER LINDEN, eigenaar van de filmproductie zaak REX FILM, wonende te Schinnen, Thull 11a aldaar, eiser, contra NV. METRO GOLDWYN MAYER FILMMAATSCHAPPIJ gevestigd te Amsterdam en kantoor houdende aan de Wetering schans 28 aldaar, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de Bond onderling: IN AANMERKING NEMENDE dat eiser bij request dd. 3 september 1963 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een af schrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op woensdag 9 oktober 1963 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn eiser persoonlijk, vergezeld van zijn vader C. M. van der Linden, alsmede mr R. H. Dijkstra, gemachtigde van gedaagde; dat de heer C. M. van der Linden namens eiser in hoofdzaak heeft verklaard, dat eiser op of omstreeks 6 december 1955 met gedaagde een overeenkomst is aangegaan betreffende de leve ring van films aan diverse scheepvaartmaatschappijen, waarbij eiser een provisie van 20 der filmhuuropbrengst heeft be dongen; dat gedaagde deze overeenkomst na 1 januari 1962 niet meer is nagekomen; dat na die datum de exploitatie van de films van gedaagde in handen van de N.V. Netherlands Fox Film Corporation te Amsterdam is overgegaan, die de films in kwestie aan scheepvaartmaatschappijen levert, doch geweigerd heeft provisie aan eiser te betalen, daarbij ten onrechte aanvoerende, dat gedaagde niet meer bestaat en dat dus de overeenkomst tussen partijen vervallen zou zijn; dat eiser het standpunt inneemt, dat gedaagde aansprakelijk blijft, voorzover films van haar maatschappij aan de scheepvaartmaatschappijen worden geleverd, voor de uitbetaling der aan eiser toekomende provisie en dat zij met het oog daarop haar verplichtingen, voortspruitende uit haar overeenkomst met eiser, aan de N.V. Netherlands Fox Film Corporation had kunnen overdragen; dat mr Dijkstra namens gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat gedaagde het bestaan der overeenkomst met eiser erkent; dat de overeenkomst alleen voorziet in de uit betaling van provisie aan eiser, voorzover gedaagde films levert aan de betrokken scheepvaartmaatschappijen; dat gedaagde echter reeds lang geen films meer aan deze maatschappijen levert; dat zij namelijk niet langer de beschikking heeft over de films in kwestie, aangezien de exploitatierechten van deze films door de buitenlandse licentiegevers zijrt overgedragen aan de N.V. Netherlands Fox Film Corporation; dat gedaagde, als zij weer exploitatierechten van films zou verkrijgen en deze films aan de betrokken scheepvaartmaatschappijen zou leveren, de betaling van provisie aan eiser zal hervatten; dat derhalve eisers vordering niet voor toewijzing vatbaar is; dat de heer C. M. van der Linden namens eiser hierna in hoofdzaak verklaard heeft, dat de overeenkomsten tussen eiser en Van Nievelt Goudriaan Co's Scheepvaartmaatschappij en de Verenigde Nederlandse Scheepvaartmaatschappijen, beide te Rotterdam, nog steeds bestaan (ten bewijze waarvan hij de desbetreffende contracten aan de Commissie heeft overgelegd); dat tussen partijen was afgesproken, dat gedaagde, als zij de films niet meer kon of wilde leveren aan de scheepvaartmaat schappijen, de overeenkomst met eiser met een termijn van drie maanden zou opzeggen, hetgeen echter niet geschied is; dat overigens de films in kwestie nog steeds aan de scheepvaart maatschappijen worden geleverd, waarvoor gedaagde tegenover eiser aansprakelijk is. dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van die Bond alle geschillen tussen leden van de Bond met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop- Bond; dat tegenover eisers bewering, dat van gedaagde afkomstige films aan de betrokken scheepvaartmaatschappijen zijn geleverd zonder dat daarvoor de overeengekomen provisie aan eiser is betaald, staat de verklaring van gedaagde, dat zij de films niet geleverd heeft en ook niet kan leveren, omdat zij wegens het eindigen der licenties niet meer de beschikking over de bedoelde films heeft en de vertoningsrechten van deze films door de licentiegever inmiddels zijn overgedragen aan een derde, zijnde de N.V. Netherlands Fox Film Corporation; dat dan ook alleen overblijft de vraag of gedaagde verplicht en in staat was de uitvoering der tussen partijen bestaande over eenkomst aan de N.V. Netherlands Fox Film Corporation over te dragen met de verplichting provisie aan eiser uit te betalen; dat niet gebleken is, dat de tussen partijen bestaande over eenkomst een verplichting als vorengenoemd zou bevatten, of dat die verplichting uit die overeenkomst zou voortspruiten, daargelaten of gedaagde als licentiehouder ooit in staat zou zijn geweest de licentiegevers van haar films de verplichting op te leggen om na het eindigen van gedaagdes licentie aan een eventuele nieuwe licentiehouder de verplichting tot provisie uitbetaling over te dragen, waarbij in aanmerking moet worden genomen, dat de rechten van gedaagde zich nooit verder kunnen uitstrekken dan de licentietijd; dat mitsdien eisers vordering ongegrond moet worden geacht en hem deze vordering behoort te worden ontzegd met zijn veroordeling in de geschilkosten; RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID ONTZEGT aan eiser zijn vordering en VEROORDEELT hem in de geschilkosten, bedragende 50, Aldus gewezen te Amsterdam op 28 oktober 1963. De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (TWEEDE KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgend arbitraal vonnis gewezen inzake: de heer PHILIP DE SCHAAP, eigenaar van Phidesa Publi citeitsbureau voor de Filmbranche, wonende te Amsterdam aan de Henriëtte Bosmansstraat 9, eiser, contra de FIRMA WED HUYSKENS EN 700N (firmanten Mevr. de Wed. C. Huyskens-Bück en N. Huyskensk exploitante van het Palace Theater te Breda en kantoor houdende aldaar aan de Barnsteenstraat 28, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het 160

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1963 | | pagina 63