Deens plan voor stimulering van
nationale filmproduktie
Lagere belasting in
Hamburg
Duitse premies voor
culturele films
Artikel 10
De afgifte van vergunningen voor de
invoer, distributie en exploitatie van
films van een Lid-Staat is niet onderwor
pen aan enige fiscale heffing of maat
regel van gelijke werking, die bij toe
passing of ontheffing een discriminerende
uitwerking zou hebben.
Artikel 11
De autoriteiten van de invoerende Lid
staten zijn in het kader van deze richt
lijn niet gehouden tot afgifte van vergun
ningen voor invoer en exploitatie van
films op het nationale grondgebied, in
dien deze films niet vergezeld gaan van
een door de uitvoerende Staat afgegeven
certificaat waaruit blijkt dat overeen
komstig de artikelen 3 en 4 de film
wordt erkend als film van een Lid-Staat.
Artikel 12
Binnen een termijn van 6 maanden
volgende op de kennisgeving van deze
richtlijn treffen de Lid-Staten de nodige
maatregelen voor het volgen van deze
richtlijn; zij stellen de Commissie onver
wijld in kennis van deze maatregelen.
Artikel 13
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-
Staten.
In verschillende Europese landen wor
den op het ogenblik maatregelen geno
men of voorbereid om de moeilijke situ
atie, waarin het film- en bioscoopbedrijf
verkeert, op te lossen. In ons land over
weegt de regering maatregelen, in de
Westduitse Bondsdag is reeds geruime
tijd een wetsontwerp voor de vorming
van een filmfinancieringsfonds aan de
orde en ook in Denemarken is een reeks
maatregelen voor hulp aan het film- en
bioscoopbedrijf in voorbereiding.
De Deense plannen, die naar men
hoopt op 1 januari van het nieuwe jaar
in werking zullen treden, zijn afkomstig
van de zeven nationale organisaties op
film- en bioscoopgebied en inmiddels
aan de regering voorgelegd. De plannen
hebben ten doel de Deense filmprodu
centen toegang tot de internationale
filmmarkt te verschaffen en een syste
matische bevordering en opleiding van
nieuwe filmtalenten te verwezenlijken.
Uitgangspunt van deze voorstellen is
de opheffing van de verschillende be
lastingen op het bioscoopbezoek. Voor
gesteld wordt deze heffing te vervangen
door een nieuwe heffing, waarvan de
opbrengst geheel zal worden aangewend
ter financiering van de ontwikkelings-
maatregelen.
Eenderde van de aldus verkregen mid
delen zal worden verdeeld onder de
Deense filmproducenten in verhouding
van de opbrengsten van hun films. Een
ander derde deel zal worden besteed
voor de toekenning van geldprijzen aan
films van bijzondere kunstzinnige waar
de, voor de financiering van experimen
tele produkties en voor de bevordering
van de filmexport. Tenslotte zal een
derde deel van het fonds beschikbaar
zijn voor de stichting van een Deens
Filminstituut, voor de oprichting van
een filmschool en voor het verstrekken
van leningen aan Deense bioscoop
exploitanten voor de verbetering van
hun technische outillage.
Het project van het Deense film- en
bioscoopbedrijf is naar verluidt door de
Deense minister van culturele zaken zeer
gunstig ontvangen. De uitvoering van
deze plannen zal geschieden in overleg
tussen overheid en bedrijfsleven.
De gemeenteraad van de Westduitse
stad Hamburg, die in de Bondsrepubliek
dezelfde positie inneemt als de regerin
gen van de Bondslanden, heeft begin
december besloten tot een vergaande
verlaging van de vermakelijkheidsbelas-
ting op filmvoorstellingen. In de Ham-
burgse vermakelijkheidsbelastingwet is
het heffingspercentage voor filmvoorstel
lingen verlaagd van zestien tot tien.
Bovendien zijn twee belangrijke uit
zonderingen op dit algemene tarief van
tien procent in het leven geroepen. Het
tarief wordt namelijk met vier procent
verminderd, wanneer in het filmpro
gramma een korte film is opgenomen,
waaraan een cultureel predicaat is ver
leend door de semi-officiële Film-
bewertungsstelle in Wiesbaden. Is in het
filmprogramma een lange film met een
dergelijk predicaat opgenomen dan wordt
het tarief met zes procent verlaagd. Het
effect van deze bepalingen is, dat gehele
vrijstelling van vermakelijkheidsbelasting
wordt verleend voor bioscoopvoorstellin
gen, als in één programma een korte en
een lange film met cultureel predicaat
van de Filmbewertungsstelle zijn opge
nomen.
Hamburg volgt met dit nieuwe sys
teem het voorbeeld van andere Bonds
landen als Noordrijn/Westfalen en het
Saargebied, waar reeds sedert geruime
tijd een dergelijke regeling bestaat. In
deze Bondslanden betalen de bioscoop
exploitanten vrijwel geen vermakelijk
heidsbelasting meer.
Dit jaar is door het ministerie van
Binnenlandse Zaken te Bonn een record
bedrag uitgekeerd aan premies voor
Duitse culturele films, een bedrag name
lijk van 645.000 mark, 90.000 mark
meer dan in 1962. Bij de feestelijke uit
reiking van de premies werd gewezen
op de groeiende betekenis en toenemende
kwaliteit van de Duitse culturele films.
Men verheelde voorts niet de moeilijke
situatie, waarin de Duitse culturele films
zich thans bevinden als gevolg van de
stroom van goedkope buitenlandse cul
turele films die de Duitse markt in steeds
grotere mate bereikt.
De produktie van culturele en docu
mentaire films bedroeg in het jaar 1955
ongeveer 430, dit aantal liep geleidelijk
op tot 526 in 1959. Daarna liep het
aantal snel terug tot 340 in 1961 en ten
slotte tot 230 in 1962, minder dan de
helft derhalve van het aantal in 1959
gereed gekomen films.
In de afgelopen jaren daalde het aan
tal films met een predikaat, dat recht
geeft op belastingfaciliteiten, met onge
veer veertig procent. Deze tendens zette
zich in het lopende jaar in versterkte
mate voort. Het aandeel van de Duitse
culturele en documentaire films op de
Duitse markt voor deze films daalde
vanaf 1959 van 70 tot nauwelijks 45
procent.
Er is thans een absurde verhouding
tussen de vervaardigingskosten en de
licentieprijzen van deze films. Gemid
deld kost een korte film in Duitsland
40.000 mark. De licentieprijzen voor
films met het predikaat „bijzonder waar
devol" bedragen 13.000 tot 20.000 mark,
die voor films met het predikaat „waar
devol" tussen 4.000 en 10.000 mark.
177