ouderd zou zijn, maar dat het Hoofdbestuur na deze kwestie bestudeerd te hebben, geen aanleiding heeft kunnen vinden om met voorstellen tot wijziging van de journaalbepalingen te ko men; dat eiseressen zich overigens refereren aaan de uitvoerige uiteenzettingen van hun standpunt, omschreven in het request, waarbij het geschil is aanhangig gemaakt; dat de heer W. J. F. van Ewijk namens gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat de door eiseressen in het ge ding gebrachte lijst van de in het Fox-journaal opgenomen Neder landse actualiteiten uitsluitend Nederlandse onderwerpen bevat, die voldoen aan het door de Raad van Beroep gestelde criterium; dat deze opnamen immers van internationale betekenis zijn en ook in het buitenland, hetzij in de bioscopen, hetzij via de televisie zijn vertoond; dat het aantal Nederlandse onderwerpen, dat internationaal van belang kan worden geacht, sedert de uitspraak van de Raad van Beroep van 1947 door allerlei om standigheden is toegenomen; dat in 1947 bijvoorbeeld een voetbalwedstrijd tussen de nationale elftallen van twee landen alleen van waarde was voor de inwoners van die twee landen, dat thans door de veelomvattende internationale voetbalcompe titie opnamen van dergelijke voetbalwedstrijden voor vele landen actualiteitswaarde hebben gekregen; dat eiseressen haar be weringen, als zouden de in gedaagdes journaal opgenomen Nederlandse onderwerpen geen internationale betekenis hebben, niet met bewijzen hebben gestaafd; dat ook het Bondsbureau blijkens een brief dd. 8 mei 1950 overeenkomstig de uitspraak van de Raad van Beroep van 1947 het standpunt heeft in genomen, dat er geen verbod bestaat om Nederlandse actuali teiten van internationale betekenis in buitenlandse journaals op te nemen en dat als maatstaf voor de beoordeling van de inter nationale betekenis van een Nederlandse actualiteit geldt de omstandigheid, of een dergelijke opname ook in andere landen in het journaal wordt opgenomen; dat het Hoofdbestuur op 13 januari 1964 aan gedaagde inlichtingen heeft gevraagd over een aantal in 1952 en 1953 in het Fox-journaal ingelaste Neder landse onderwerpen (resp. 12 en 19) en dat gedaagde op 2 februari 1954 het Hoofdbestuur mededelingen heeft gedaan over het internationaal roulement van deze onderwerpen; dat het Hoofdbestuur met deze inlichtingen genoegen heeft geno men, althans generlei bezwaar kenbaar heeft gemaakt; dat eiseressen destijds tegen het invoegen van deze Nederlandse onderwerpen in het Fox-journaal evenmin enig bezwaar hebben kenbaar gemaakt; dat gedaagde de juistheid ontkent van de overigens niet controleerbare beweringen van eiseressen, als zouden gedaagdes vertegenwoordigers aan bioscoopexploitanten hebben gezegd, dat er in het Fox-journaal zoveel Nederlandse onderwerpen worden opgenomen, dat zij geen Nederlands jour naal meer nodig hebben; dat gedaagde daartegenover stelt, dat zij vernomen heeft, dat de vertegenwoordigers van eiseressen aan de klanten vertellen, dat gedaagde het volgend jaar geen journaal meer zou uitbrengen; dat gedaagde generlei aansprake lijkheid aanvaardt voor in de pers gepubliceerde berichten over de journaalkwestie, omdat gedaagdes standpunt daarin onvol ledig of onjuist is weergegeven; dat de door gedaagde in het Nieuw Weekblad voor de Cinematografie van 15 november 1963 ge plaatste advertentie slechts melding maakt van het invoegen van Nederlandse onderwerpen in het Fox-journaal, uiteraard binnen de perken, zoals die door de Raad van Beroep zijn aangegeven; dat gedaagde betwist, dat de opzegging van de vertoningscontracten van het Nederlands journaal, waarvan eiseressen een lijst hebben overgelegd, het gevolg zouden zijn van het inlassen van Nederlandse onderwerpen in het Fox journaal; dat immers het tegendeel blijkt uit het feit, dat bij voorbeeld de Maatschappij Tuschinski N.V. het Nederlands journaal heeft losgelaten, maar niet is overgegaan op het Fox journaal; dat gedaagde blijkens haar inschrijving in het Bedrijfs- register gerechtigd is Nederlandse documentaire films en films van losse actualiteiten te verhuren; dat, zo men van mening mocht zijn dat gedaagde als verhuurder van buitenlandse jour- naalfilms niet bevoegd zou zijn Nederlandse onderwerpen aan haar afnemers te leveren, gedaagde zich op het standpunt stelt, dat deze onderwerpen beschouwd moeten worden als docu mentaire films van losse actualiteiten, welke zij bij wijze van service-verlening aan haar afnemers levert; dat gedaagde er bezwaar tegen maakt, dat eiseressen het aan het Dagelijks Bestuur van de Bond uitgebrachte rapport (over de tussen de verschillende journaalleveranciers gevoerde onderhandelingen) ter kennis van de Commissie heeft gebracht, zijnde dit rapport uitsluitend bestemd voor het Dagelijks Bestuur; dat de heer Roem namens eiseressen verder in hoofdzaak heeft verklaard, dat het rapport over de onderhandelingen tussen de journaalleveranciers is opgesteld door de heer Verschueren en dat het slechts een weergeving van feiten en niets geheims bevat; dat de heer Van Ewijk namens gedaagde tenslotte in hoofd zaak heeft verklaard, dat hij de gegrondheid van alle vorderingen van eiseressen betwist; OVERWEGENDE dat partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van die Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop- Bond; dat vooropgesteld moet worden, dat de omschrijving van de bedrijfstakken (van een filmverhuurkantoor) c en d van lid B van artikel 2 van het Algemeen Bedrijfsreglement een aan duidelijkheid niets te wensen overlatend onderscheid maakt tussen het verhuren van Nederlandse journaalfilms en het ver huren van buitenlandse journaalfilms; dat uit de definitie volgt, dat het Nederlands journaal geen buitenlandse opnamen mag bevatten en het buitenlands jour naal geen Nederlandse opnamen; dat er reglementair geen bedrijfstak bestaat voor het ver huren van journaals, die bestaan uit een combinatie van buiten landse en Nederlandse opnamen; dat weliswaar in afwijking van de regel gedaagde in de loop der jaren af en toe een Nederlandse actualiteit in haar buiten lands, in Nederland vertoonde, journaal heeft ingevoegd, maar dat zulks, gezien het scherpe onderscheid in de reglementaire omschrijving tussen Nederlands en buitenlands journaal, beperkt moet blijven tot de uitzondering, die de regel bevestigt; dat gedaagde echter in het lopende jaar bijna wekelijks een of meer Nederlandse onderwerpen in haar buitenlands, in Neder land vertoonde, journaal heeft opgenomen, waardoor zij van de uitzondering de regel heeft gemaakt en waardoor zij in feite een andere bedrijfstak is gaan exploiteren dan waarvoor zij in het Bedrijfsregister staat ingeschreven; dat gedaagde derhalve in strijd heeft gehandeld met artikel 6 van het Algemeen Bedrijfsreglement, luidende: De leden zijn gehouden geen andere bedrijven en bedrijfstakken te exploiteren, dan waarvoor zij ingeschreven zijn in het Bedrijfsregister; dat mitsdien de eerste vordering van de eiseressen gegrond moet worden geacht, namelijk om gedaagde een verbod op te leggen tot het verhuren aan leden-bioscoopexploitanten van gefilmde Nederlandse onderwerpen, die blijkens het Algemeen Bedrijfsreglement zijn voorbehouden aan die leden, die voor deze leverantie zijn ingeschreven, dat wil zeggen aan de leden, die op grond van hun inschrijving in het Bedrijfsregister ge rechtigd zijn tot de exploitatie van de bedrijfstak van een film verhuurkantoor bestaande uit het verhuren aan bioscopen van Nederlandse journaalfilms; dat de uitzondering van de regel, namelijk dat het buitenlands journaal behoort te bestaan uit in het buitenland gefilmde onderwerpen, geacht moet worden te omvatten in Nederland gefilmde Nederlandse onderwerpen van onbetwistbaar inter nationale betekenis, blijkende uit het feit, dat het gefilmde Nederlandse onderwerp is opgenomen in de journaals, die in vele bioscopen van tenminste twee der volgende landen zijn ver toond: Groot-Brittannië en Ierland, Frankrijk, Italië, de Ver enigde Staten van Noord-Amerika en West-Duitsland, tenzij zich onverwachts belangrijke gebeurtenissen hebben voorgedaan, die wijziging van de samenstelling van de journaals in het buiten land noodzakelijk maakten; 186

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1963 | | pagina 24