Regering verkoopt British Lion de taal van het land van oorsprong worden vertoond; b) de opheffing van invoercontingenten en projectietijdcontingenten; c) de opheffing van beperkingen op de nasynchronisatie van films. Tn de richtlijn wordt vaak verwezen naar „films van een of meer lid-staten". Opdat de definitie van dit begrip niet bij elke verwijzing behoeft te worden herhaald, wordt in artikel 2 omschreven, wat hieronder moet worden verstaan. Deze omschrijving geschiedt in de vorm van een verwijzing naar de artikelen 3 en 4 van de op 15 oktober 1963 door de Raad goedgekeurde eerste richtlijn inzake het filmbedrijf. In artikel 3 wordt omschreven wat moet worden beschouwd als een speciale bioscoop, waar uitsluitend buitenlandse films in de taal van oorsprong worden vertoond. Verder bevat dit artikel een vrijwaringsclausule krachtens welke de lid-staten de Raad kunnen verzoeken om toestemming tot het beperken van de vertoning van buitenlandse films in de taal van het land van oorsprong, indien deze taal tevens de taal is van het ge bied, waar de speciale bioscoop is ge vestigd. De Raad moet zich over derge lijke verzoeken binnen drie maanden na de indiening uitspreken. Het motief voor deze clausule ligt voor de hand. Wanneer de taal van het land van oorsprong van de film tevens de taal is van het gebied, waar de bio scoop is gevestigd, valt het verschil tussen speciale en gewone bioscopen weg. Het onderscheid tussen beide soor ten bioscopen berust immers juist op het bestaan van een verschil tussen deze beide talen. Deze clausule is in de eerste plaats opgenomen om te vermijden, dat het evenwicht in de thans bestaande ver houdingen wordt verstoord. Dit geldt vooral voor België en enkele grens gebieden. Steunmaatregelen Artikel 4 vormt een toepassing van de bepalingen van het Verdrag, artikel 54, derde lid, sub h, welke in titel VII van het algemeen programma voor de op heffing van beperkingen van de vrijheid van vestiging als volgt zijn overgenomen: „Het is de bedoeling dat steunmaat regelen der lid-staten, die de vesti- ginsvoorwaarden kunnen vervalsen, worden afgeschaft uiterlijk wanneer de beperkingen van de vrijheid van vestiging worden opgeheven". Artikel 4 geeft als hulpmiddel bij de toepassing van deze richtlijn een niet- limitatieve opsomming van de meest voorkomende vormen van steunmaat regelen. Het spreekt evenwel vanzelf, dat deze steun een schier oneindig aan tal verschillende vormen kan aannenien. Artikel 5 geeft een oplossing voor het netelige vraagstuk van de projectietijd contingenten door te bepalen, dat films die op grond van artikel 3 van de eerste richtlijn als films van een of meer lid-staten moeten worden beschouwd tot dergelijke contingenten moeten worden toegelaten op dezelfde voorwaarden als de nationale films of de films die de gunstigste behandeling genieten. Artikel 6 schrijft de opheffing van invoercontingenten voor (deze bestaan momenteel tussen Duitsland en Frank rijk en tussen Duitsland en Italië) en schept bepaalde waarborgen voor de Duitse markt met het oog op de bij zondere conjuncturele situatie, waarin het filmbedrijf van dit land zich momen teel bevindt. Artikel 7 schrijft de opheffing voor van bepalingen inzake de verplichte na- synchronisatie in het land van invoer. De nasynchronisatie van films op het eigen grondgebied is door bepaalde lan den verplicht gesteld om culturele rede nen, namelijk om de zuiverheid van de taal en in het algemeen de eigen wijze van uitdrukking te beschermen. Daar naast trad evenwel een belangrijk eco nomisch effect op ten gunste van de nationale nasynchronisatiebedrijven. Deze mochten met uitsluiting van alle andere de films behandelen, welke op het natio nale grondgebied werden vertoond. Wanneer het vrije verkeer van in loon dienst werkende en andere arbeiders een feit wordt, kan aan de culturele eisen gemakkelijk worden voldaan, omdat de landen van uitvoer hun films zeer wel kunnen doen nasynchroniseren door technici uit landen van invoer, zodat zij kunnen zorgen voor een nasynchronisa tie, die uit taalkundig en cultureel oog punt niet te wensen overlaat. Met de bovenbedoelde economische overwegingen kon geen rekening worden gehouden, omdat zij in strijd zijn met de grondbeginselen van het Verdrag ten aanzien van het vrije verkeer van per sonen, diensten en kapitaal. In de wereld van het Britse film- en bioscoopbedrijf is eind vorig jaar plot seling grote beroering ontstaan door het bericht, dat de Britse regering haar aan delen in de filmproduktiemaatschappij British Lion van de hand wilde doen. Dat bericht kwam op een ogenblik, dat de discussie over de crisis in het Britse filmproduktiebedrijf in volle gang was. In deze discussie was de aandacht van de regering in het bijzonder ge vraagd voor het ontbreken van een derde theatercircuit naast de beide sterke circuits van Rank en ABC. Met name voor de onafhankelijke filmproducenten had deze situatie tot gevolg, dat zij voor hun films nauwelijks een exploitatie kanaal konden vinden. Verscheidene producenten moesten maanden en soms zelfs langer dan een jaar wachten, voor dat zij voor hun films een geschikt roule- ment konden krijgen. Aanzienlijke ver liezen aan interest gingen daarmede gepaard. De gedachte aan een onaf hankelijk derde theatercircuit, door de regering te entameren, berustte op de verwachting, dat aldus de films van de onafhankelijke maatschappijen van een snel roulement konden worden ver zekerd. In het Lagerhuis was deze aangelegen heid inmiddels aan de orde gekomen. Verschillende parlementsleden hadden vragen gesteld aan de minister van Han del, Edward Heath, en aangedrongen op een parlementair debat, dat rond Kerst mis zou worden gehouden. Voordat deze discussies echter plaats vonden kondigde de directie van de National Film Finance Corporation aan, dat zij haar optie ter verkrijging van de helft van de aandelen van British Lion, die in het bezit waren van de vijf directeuren van British Lion, had uitgeoefend. Dat betekende in feite, dat British Lion in overheidshanden was overgegaan. De National Film Finance Corporation, die eigendom is van de Britse regering, bezat namelijk zelf reeds de andere helft van de aandelen van British Lion. Vlak voor de jaarswisseling nam de beroering nog in hevigheid toe door de mededeling, dat de National Film Fi nance Corporation zijn gehele aandelen bezit in British Lion van de hand wilde doen en zou gaan verkopen aan parti culiere belanghebbenden, zodat (Je re gering niet langer in British Lion ge ïnteresseerd zou zijn. De Federation of British Film Makers maakte zich ongetwijfeld tot tolk van velen, toen zij naar aanleiding van dit voornemen verklaarde diep geschokt te zijn. „De status van British Lion als een semi-publiek orgaan vormde een eco nomische en psychologische zekerheid van groot belang voor de onafhankelijke 213

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1964 | | pagina 19