Problemen bioscoopwezen in discussie
Vragen over „Wederzijds"
Nakeuring in discussie
De minister-president, minister van Algemene Zaken,
mr V. G. M. Marijnen heeft bij de Tweede Kamer een
ontwerp van wet ingediend tot wijziging van de begroting
van zijn departement voor 1964. Volgens dit ontwerp wordt
onder de post Rijksvoorlichtingsdienst „Produktie van voor
lichtingsmateriaal voor de gezamenlijke ministeries" ver
hoogd met een bedrag van 150.000.
In de toelichting op dit voorstel zegt de minister het
volgende
In aansluiting op hetgeen ondergetekende mede namens
zijn ambtgenoot van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
op vragen die dd 15 oktober in de Tweede Kamer der
Staten-Generaal zijn gesteld ten aanzien van de moeilijk
heden rond de instandhouding van het roulement in binnen-
en buitenland van het Nederlands filmjournaal heeft mede
gedeeld, heeft laatstgenoemde op 3 december 1963 op
vragen in de Tweede Kamer geantwoord, dat inmiddels
voor het voortbestaan van de N.V. Polygoon een voorlopige
oplossing was gevonden.
Deze tijdelijke oplossing werd bereikt doordat het rijk
van de N.V. Polygoon de nog beschikbare (wereld)-
vertoningsrechten van de, in de eerste helft van 1964, ver
schijnende journaals zal overnemen, echter tot maximaal
175.000.
De juiste hoogte daarvan zal door de Centrale Accoun
tantsdienst van het ministerie van Financiën worden vast
gesteld aan de hand van berekeningen van de accountant
van de N.V. Polygoon en daarop betrekking hebbende
controle van de accountantsdienst van de bedrijfsorganisatie
(Nederlandsche Bioscoop-Bond).
In dit wetsontwerp is ter financiering van de verplich
tingen voortkomende uit deze overeenkomst voor het eerste
halfjaar van 1964 een verhoging opgenomen van artikel
21 met 150.000. Van de voor dit artikel reeds uitgetrok
ken begrotingsgelden zal een bedrag van 25.000 worden
afgezonderd voor deze financiering. Daarenboven zullen
de volgende ministeries voor deze budgettaire verhoging
compensatie verlenen: Onderwijs, Kunsten en Wetenschap
pen ƒ50.000, Buitenlandse Zaken ƒ50.000, Economische
Zaken 25.000.
Als permanente oplossing staat zowel de regering als de
bedrijfsorganisatie (Nederlandsche Bioscoop-Bond) en de
N.V. Polygoon een regeling binnen het bioscoopbedrijf zelf
voor ogen. Verwacht wordt, dat in het eerste halfjaar van
1964 door overleg tussen overheid en bedrijfsleven over de
problemen van het bioscoopwezen o.a. een oplossing in
deze zin wordt gevonden. Mocht dit binnen die termijn
niet gelukken, dan zal het rijk zijn overeenkomst met de
N.V. Polygoon ook voor het tweede halfjaar 1964 moeten
verlengen. Daar de distributie van filmjournaals met alle
afnemers op basis van jaarcontracten geschiedt dient het
rijk in dit verband ook voor een jaar zekerheid te ver
schaffen. Met een onverhoopte verlenging van het contract
gedurende het tweede halfjaar 1964 zal maximaal een
gelijk bedrag als vorenvermeld zijn gemoeid.
Het liberale Tweede-Kamerlid mevrouw G. V. van
Someren-Downer heeft aan de staatssecretaris van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschappen vragen gesteld in verband
met de weigering van een subsidie voor de film „Weder
zijds". De vragen luidden als volgt:
1Is het juist, dat subsidie is geweigerd voor de film
„Wederzijds", vervaardigd door Gerard Rutten, met
medewerking van Gerrit Kouwenaar, Hans Rust, Ton
Lutz, dr Alberts en andere Nederlanders?
2. Welke overwegingen hebben hierbij de doorslag ge
geven?
3. Is de staatssecretaris van mening, dat deze film van
grote historische betekenis is?
4. Is de staatssecretaris van mening, dat deze film „artis
tieke en culturele mogelijkheden heeft"?
5. Waarom heeft het drie maanden geduurd, eer op deze
aanvrage werd beslist?
De staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen drs L. J. M. van de Laar heeft op deze vragen
de volgende antwoorden gegeven:
1. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord.
2. Om voor een subsidie in aanmerking te worden ge
bracht, moet een film een bepaalde kunstzinnige of
culturele waarde hebben. Overeenkomstig het advies
van de Raad voor de Kunst, inhoudende, dat de film
„Wederzijds" niet aan deze criteria voldeed, heeft de
ondergetekende het subsidieverzoek afgewezen, omdat hij
geen dringende termen aanwezig achtte van dit advies
af te wijken.
3. Afgezien van het feit, dat de historische betekenis van
de betrokken film dus niet in het geding is geweest,
wijst hij erop, dat zelfs als de journaalopnamen, waaruit
een film is samengesteld, op zichzelf grote historische
waarde hebben, zulks nog geenszins inhoudt, dat de
film, waarin deze opnamen zijn verwerkt, van grote
historische betekenis is.
4. Deze vraag vond haar beantwoording bij vraag 2.
5. Dat op de aanvraag eerst na drie maanden werd beslist,
vindt zijn verklaring in de omstandigheid, dat de Raad
voor de Kunst twee achtereenvolgende vergaderingen
heeft besteed aan de bespreking van de subsidie-aanvraag
alvorens zijn advies uit te brengen.
In verschillende gemeenten, die zich hebben aangesloten
bij de nakeuring van films door de Katholieke Filmcentrale,
is de discussie over de wenselijkheid van voortzetting van
de gemeenschappelijke regeling, waarop de nakeuring be
rust, in discussie gekomen. Men zou dit min of meer kun-
201