Studiedagen van de Europese film bracht, dat uit de bestaande contacten het gezin in kwestie gedurende een jaar lang op de hoogte was van de mede werking van één van de leden aan de film. Let wel wij misprijzen niet het feit dat de vader in kwestie het recht opeist dat des vaders is, maar wel de nalatigheid die over en weer te goeder trouw tot een situatie heeft geleid, welke andere oplossingen mogelijk zou hebben gemaakt dan dit kort geding, gezien de positieve betekenis van het filmwerk. De eisende partij heeft het zo ook aangevoeld toen ze bij de behandeling van het kort geding o.a. stelde dat ze geen tijd meer had omtrent wijziging of aanvulling van de film overleg te plegen. Indien zij dit oprecht heeft bedoeld, zou die tijd er in de hele week, die de President voor het nemen van zijn beslissing heeft uitgetrokken, wel zijn geweest en is ze er in ieder geval geweest in de weken die na het vonnis verstreken zijn. Dat achteraf geen normale procedure wordt gevoerd, kunnen wij slechts betreuren, als is daarvoor een beter geschikte casus denkbaar dan de onderwerpelijke. Want ook het leerstuk van de onrechtmatige daad is com plex. De jonge Nederlandse filmproductie zal er bij het aangaan van haar overeenkomsten en het gebruik van de camera terdege rekening mee moeten houden. Nochtans zou het goed zijn te weten in hoeverre het inzicht van onze hogere rechtscolleges op het stuk van de kunstbeoefening waarbij de film- en beeldcultuur de literatuur reeds lang hebben achterhaald de regelen van het Burgerlijk Wetboek toepasselijk achten. Juist in een land als het onze, waar de filmmindedness achtergebleven is bij andere beschaafde landen, loopt men bij de huidige ontwikkeling van film en bioscoop, indien men dit juridisch facet niet van de aanvang af scherp in het oog houdt, bijzondere gevaren en risico's. Wat de publiciteit via pers en televisie zich herhaaldelijk kan veroorloven, kan in ons bedrijf, gezien de zakelijke verplichtingen aan investeringen, distributie- en vertonings contracten tot ongekende schade leiden. De ervaring met dit korte geding heeft geleerd, dat het verbintenissenrecht ook bij de totstandkoming van kunstwerken en meer in het bijzonder van films tot grote waakzaamheid noopt. In een der bladen is opgemerkt dat wat in het ene jaar in bepaalde kringen heftige reacties oplevert het volgende jaar in de zelfde kringen als oirbaar wordt verdedigd; wat gisteren nog indiscreet was wordt morgen alom aanvaard. Laat ons hopen, dat het ook in ons land voor de film spoedig morgen wordt. In landen waar men met de film is opgegroeid, is het volop dag. Er is namelijk nog een geheim en een privilege van de scheppende kunstenaar: op zijn tijd vooruit te zijn! Voor hem is het namelijk altijd morgen. Resoluties welke tijdens de van 3 tot en met 7 novem ber 1964 te Brussel gehouden „Studiedagen van de Europese film" werden aangenomen. Ie resolutie Gezien de belangrijke rol welke de film in de ont wikkeling van een wederzijds begrip onder de volke ren alsmede in de vorming van een communautair bewustzijn en van een Europese openbare mening kan spelen, wordt aanbevolen dat de autoriteiten van E.E.G. het politieke belang van de cinematografie erkennen en, voor zover het van hen afhangt, toezien op de economische en financiële gezondheid van de filmindustrie alsook op de uitbreiding van de cul turele activiteiten op het gebied van het filmbedrijf in elk der zes landen van de Gemeenschap. 2e resolutie Ten einde de totstandkoming van films van Europees karakter in de geest van de eerste resolutie te be vorderen, lijkt het onontbeerlijk en dringend nood zakelijk dat de autoriteiten van de Gemeenschap de regeringen van de zes lid-staten, voor de overgang periode welke ons nog van de voltooiing van de Europese integratie scheidt, aanbevelen: 1wat korte films betreft dat elke regering de vervaardiging en verspreiding van korte films van Europees karakter, met in begrip van die uit de andere lid-staten, bevordert en eventueel een deel van haar begroting dat op het filmwezen betrekking heeft hiertoe aanwendt. 2. wat lange film betreft dat zo spoedig mogelijk vormen van co-produktie tussen verschillende landen van de Gemeenschap worden uitgewerkt en toegepast en het maken van films in co-produktie tussen alle zes landen alsmede constructieve initiatieven op dit gebied bij voorkeur worden bevorderd. 3e resolutie De Pers- en Voorlichtingsdienst van de Europese Gemeenschappen wordt verzocht naar aanleiding van deze eerste „Studiedagen van de Europese film" naar passende middelen te zoeken om de produktie en de verspreiding van Europees gerichte films te bevor deren. 4e resolutie De Pers- en Voorlichtingsdienst van de Europese Gemeenschappen wordt verzocht de mogelijkheid te onderzoeken zijn invloed bij de verschillende organen aan te wenden welke de verspreiding in het buitenland van films uit de lid-staten steunen, zoals Unifrance, Unitalia, Export-Union en soortgelijke organisaties, welke in de landen van de Benelux zouden kunnen worden opgericht, ten einde bij deze instellingen, voor zover hun statuten of hun werkprogramma's zulks toelaten, te bereiken dat zij op het niveau van de Gemeenschap medewerken aan de verspreiding van de Europese film onder één benaming, welke even tueel ,,Uni-Europe" zou kunnen luiden. Uni-Europe zou in de eerste plaats tot taak hebben erop toe te zien dat Europese films in de verschillende landen, waaronder ook derde landen, bij festivals of andere manifestaties op filmgebied vertegenwoor digd zijn. 310

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1964 | | pagina 4