Jaarverslag in de pers besproken Het jaarverslag van de Bond is in de diverse persorganen besproken en van commentaar voorzien. Uit Elseviers Weekblad, Het Noordhollands Dagblad en uit het Algemeen Handelsblad nemen wij de commentaren over. ELSEVIERS WEEKBLAD Bioscoopbond in de aanval De vorige week heeft de directeur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond tijdens de algemene vergadering zijn jaar verslag over 1964 uitgebracht. Daarin kwam ondermeer tot uiting, dat de bruto-ontvangsten in het verslagjaar terugliepen met 0,3 pet. en het bioscoopbezoek met 10,2 pet. Een en ander geschiedde niettegenstaande de alge mene consumptieve besteding met maar liefst 14 pet. om hoog ging. Dat zijn cijfers die er niet om liegen. De moge lijke oorzaken, die ertoe hebben geleid dat het bioscoop bedrijf ogenschijnlijk niet meeprofiteert van de huidige hoogconjunctuur, hebben wij in vorige artikelen trachten te signaleren. Wij zullen daar in dit verband dan ook niet dieper op ingaan. Waar wij hier wel op willen ingaan, is de rede die de voorzitter van de Nederlandsche Bioscoop-Bond op de ge noemde jaarvergadering heeft uitgesproken. Tijdens deze rede deelde de voorzitter namelijk aan de leden mede, dat de Bond zich per 31 maart j.1. tot de toen nog kabinets formateur zijnde mr. J. M. L. Th. Cals heeft gewend en deze erop heeft geattendeerd dat er nu al sedert 1959 besprekingen gaande zijn tussen de Bond en de Rijksover heid betreffende een afschaffing van de vermakelijkheids- belasting. Deze belasting bedroeg in 1964 gemiddeld 18,8 pet. ofwel 12 miljoen gulden. Het jaarverslag zegt naar aanleiding hiervan: ,,Wij schromen daarom niet te beweren dat de bevrijding van de fiscale handicap van ons bedrijf reeds ver over tijd is. Er heerst onder onze leden diepe teleurstelling en er ontstaat een toenemend gebrek aan vertrouwen, waardoor tal van plan nen met betrekking tot onderscheiden voorzieningen in aarzeling en geldgebrek blijven steken. Datgene wat ge beurt steekt wel pover af bij hetgeen het hoofdbestuur met een zekere visie op de naaste ontwikkeling van ons bedrijf aan de overheid als een te realiseren minimum heeft voor gehouden." Wat is dat minimum? Op 15 oktober 1963 heeft de toen malige minister-president in de Tweede Kamer meegedeeld dat overheid en filmbedrijf gemeenschappelijk naar een oplossing zouden zoeken om tot een spoedige verbetering van het economisch klimaat in het film- en bioscoopbedrijf te geraken. Inhakend op deze toezegging en na overleg met de staatssecretaris van onderwijs, kunsten en weten schappen heeft het bestuur van de Nederlandsche Bioscoop- Bond een plan opgesteld als basis voor een sanering en evolutie van het nationale film- en bioscoopwezen. Dat plan hield in om bij afschaffing van de vermakelijkheidsbelasting een deel van de vrijkomende gelden te besteden aan: a. een noodzakelijke restauratie en verbetering van interieur en exterieur der bioscopen; b. een uitbreiding van de propaganda, research en voor lichting; c. uitbreiding van een complex van maatregelen ten be hoeve van de filmproduktie; d. het behoud van een zelfstandig Nederlands bioscoop journaal. Het jaarverslag zegt nog: ,,Het ware te wensen dat de overheid, die zich het hoofd breekt over de exploitatie van het elektronisch huiskameramusement, wat meer aandacht verdeelde over de leefbaarheid van de culturele ontspanning als geheel! De nationale filmactiviteiten worden immers met min of meer tijdelijke regelingen op gang gehouden of schoon weloverwogen plannen tot een wat duidelijker en meer definitieve opzet ontvouwd zijn." De bondsvoorzitter zei voorts, dat in de genoemde brief mede onder de aandacht van mr. Cals werden gebracht de besprekingen die er zijn geweest betreffende een compen satie van het film- en bioscoopbedrijf uit de opbrengsten van de reclametelevisie. Het hoofdbestuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft mr. Cals in de brief tevens verzocht de opgeworpen vraagstukken te willen rangschikken onder de problemen die in het overleg rondom de kabinetsformatie zouden worden betrokken. Men kan, naar aanleiding van het bovenstaande niet anders dan bewondering hebben voor de strijdbaarheid van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf. Ook al treedt deze felle strijdbaarheid dan wel wat laat naar buiten. Men had er onzes inziens beter aan gedaan de openheid van den beginne af aan na te streven. Aan de weg timmeren wil veelal wel helpen om een snellere reactie van de andere zijde te bewerkstelligen. Dit is helaas niet geschied. Thans echter, zij het tijdens een toch min of meer besloten aangelegenheid als een jaarvergadering, is de zaak grondig uit de doeken gedaan. Hierom kan men slechts verheugd zijn. En nu weet dan iedereen, via de publiciteitsorganen, dat er plannen en voorstellen zijn om uit de impasse te geraken. Niet alleen de leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond weten er van: het gehele volk is er nu dan van op de hoogte. En het belangrijkste van alles: het gehele volk weet dat de regering van een en ander kennis heeft kunnen nemen. Tijdens de kabinetsformatie nog wel. Of dit alles resultaten zal afwerpen, zal de toekomst de zeer nabije toekomst, want de nieuwe regering heeft maar twee jaar de tijd om haar bestaansrecht te bewijzen ongetwijfeld leren. In negatieve dan wel in positieve zin. Laat ons hopen dat het laatste het geval zal blijken. Daar zal tenslotte ieder een mee gebaat zijn. Dan zullen wij allen misschien weer terecht „ja gezellig" kunnen zeggen, als iemand ons een bioscoopje aanbiedt. 388

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1965 | | pagina 14