LEEUWARDER BRIL De Leeuwarder Courant heeft in een kanttekening op de jaarrede van de Voorzitter tijdens de jongste Bondsvergadering een onjuiste voorstelling van zaken gegeven wat betreft onze verhouding met de televisie-instanties en op grond daarvan tot al even irreële intenties geconcludeerd. De overeen komst tussen televisie en Bioscoop-Bond zou volgens dit blad niet stoelen op een wederzijdse loyaliteit, maar op een momenteel nog (de adverba zijn veelzeggend!) bestaande machtsverhouding. De Leeuwarder Courant is echter slecht op de hoogte met het ontstaan en de ontwikkeling van het betreffende accoord. Zijn oorsprong dateert van 1952. In het algemeen genomen heeft het tot tevredenheid van partijen gefunctioneerd; meermalen is het zelfs in het buitenland als schoolvoorbeeld van een goede regeling tussen elkaar overlappende media geciteerd. Het uitgangspunt was immers niet een machtspositie. De televisie stond het volkomen vrij voor haar programma een greep te doen uit de ontstellend grote en vrijwel waardeloze filmstock, die door handelaren in oude, soms verlopen en twijfelachtige ver- toningsrechten op de internationale markt gesleten werd. Het stond de bezitters van en geïnteresseerden in de filmvertoningsrechten voor Nederland bovendien volkomen vrij om gedurende de licentieduur deze rechten voor de televisie te blokkeren. Aan auteursrechten vermag tot heden nog niemand te tornen. Hier is in de eerste plaats het bezit aan rechten en niet aan macht aan de orde. In het buitenland werd toentertijd door het film- en bioscoopbedrijf de slogan aangeheven: „Géén bioscoopfilm voor de televisie". In Engeland heeft jaren een speciaal fonds gefunctioneerd dat tot taak had door collectieve aankoop filmrechten voor de televisie te blokkeren. In ons land zijn partijen, welker vertegenwoordigers in adviserende colleges meermalen aan één tafel hadden gezeten, van stonde af aan met elkaar te rade gegaan omtrent de mogelijkheid van een vreedzame coëxistentie. Niet wat betreft de media. In dat opzicht was er inderdaad een machtsverhouding, namelijk het gelicentieerde en gesubsidieerde televisie middel aan de ene kant en het filmmiddel aan de andere zijde, dat voor zijn exploitatie van de nieuwe technische mogelijkheid geen gebruik mocht maken ter ontwikkeling van het bestaande bedrijf. (De vergelijking met de zeilschipperij is er al alleen hierom helemaal naast). Aan de orde was dus niet het gebruik van de televisie, maar van de film. Wat dit betreft waren de machtsverhoudingen zeer onevenredig verdeeld. Het getuigde echter van wijs inzicht van de televisiemensen en van een juist begrip voor de in ons land gegroeide organisatorische verhoudingen, dat zij een chaotische film- programmering noch in het belang van de kijkers achtten noch in het belang van de filmontwikkeling in ons land. Dit zij te hunner ere gezegd. Maar het was eveneens juist gezien van de toenmalige leiding van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, van welks Dagelijks Bestuur de huidige Voorzitter toen eveneens deel uitmaakte, dat men de organisatorische mogelijkheden in ons land (alle bedrijfstakken maken er immers deel uit van één organisatie) benutte om binnen de licentietermijn voor de bioscoop vertoning televisierechten te doen aankopen, zodat de betrokken hoofdfilms, voorzover vrij en door de televisie gewenst (thans circa 80 per jaar) enige jaren eerder dan zonder overeenkomst het geval zou zijn, voor de televisie beschikbaar zouden kunnen komen. Ze zijn dan ook heel wat minder afgekloven om de terminologie van de Leeuwarder Courant te gebruiken dan de afgrijselijke rommel, die De R.E.M, in haar korte bestaan over het westen van ons land heeft uitgestort. Overigens kan men bezwaarlijk verwachten, dat de bioscoopfilms ontijdig geteleviseerd zouden worden; dit zou immers schadelijke procesverwikkelingen tot gevolg hebben. De navertoning is een verklaarbare en ordentelijke gang van zaken. De uitzending is overigens niet, zoals de Leeuwarder Courant veronderstelt, aan de 380

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1965 | | pagina 6