m
m
c/>
"O
73
30
O
X
13
Mr. Chaplin,
DO
Ik vindt het een voorrecht dat ik hier vandaag mag trachten U in enkele woorden
te zeggen wat Uw levenswerk voor miljoenen mensen betekent heeft. Toch had,
zo meen ik, niet ik, die dit doe in mijn kwaliteit van Regent van deze Stichting, U
vandaag moeten toespreken. Hier zou een dichter hebben moeten staan, iemand die,
op Uw eigen niveau, in het leven de lach en de traan had kunnen herkennen, die
gelijkgestemd, de ridderlijkheid en de nederigheid had kunnen bezingen, kortom, iemand
verheven genoeg om U te ontmoeten op het niveau van de wellicht meest dichterlijke
figuur uit deze eeuw, die door U is geschapen: Charlie de landloper. W99
Toen U de nu historische figuur van de aandoenlijke vagebond met zijn tragische I
ogen en de kleine gebaren en bewegingen tot leven bracht, hebt U hem iets meegegeven JU
van de overmoed van Don Quichote en de onschuld van Candide van Voltaire. Er 'm^m
was slechts dit kleine verschil: the poet talks, Charlie walks.
U hebt hem aldus aan Uw werkgever Mr. Mack Sennett voorgesteld: „Dit mannetje
is veelzijdig: een zwerver, een gentleman, een dichter, een dromer, een eenzaam mens
die voortdurend hoopt op romantiek en avontuur".
Voor mij persoonlijk is het zo en ik geloof voor velen met mij dat nu, met de
terugblik van vele jaren, het deze twee eigenschappen zijn: die van de dichter en T
de dromer eigenschappen waar velen van ons heimelijk naar verlangen die het
sterkst tot mijn verbeelding zijn blijven spreken.
Men is ver in de geschiedenis teruggegaan om de dichterlijkheid van de door U
gecreëerde Charlie aan te tonen. Robert Payne heeft, toen hij „The Great Charlie"
schreef, gedacht aan de lichtvoetige god Pan, een Griekse naam die „alles" betekent.
Pan, zoon van Hermes, verrukt van alles, precies als Charlie, die zelfs tegenslagen
met een lichtvoetige, dichterlijke humor wist op te vangen.
Als ik een dichter was geweest, of een filosoof, dan had ook ik mij kunnen verdiepen
in de oorsprong van Uw kunst, in de Griekse mythologie, waarvan wij zoveel onver
gankelijke waarden terugvinden in onze cultuur, zelfs in de modernste van haar
uitingen: de filmkunst. Nu beperk ik mij er toe enkele woorden aan te halen uit
Robert Payne's boek.
„De grote god Pan" aldus Payne „is de hoge en dominerende genius van de
zinnelijkheid die tevens met die zinnelijkheid kan spotten, de schaterlach in het bos,
de plechtstatige bruut die in het diepst van iedere mens aanwezig is, de eeuwige
zwerver op de hoge rotsen van de geest neem alles weg en hij blijft. In zijn
zuiverste vorm verscheen hij voor het eerst op het witte doek in februari 1914.
Zwierig kwam hij er aan, zwaaiend met zijn rieten stokje symbool van de bloeiende C/j
staf van de geitenhoeder Pan met een sjofele pandjesjas, een vervallen bolhoed,
kolossale naar buiten staande schoenen, een wijde broek en een absurde tanden
borstelsnor. Hoewel hij hongerig en platzak was zag hij er uit alsof alles van hem
was en hij had iets vorstelijks over zich".
Mr. Chaplin, als ik een dichter was geweest, had ik zo kunnen spreken. Geen poëet
zijnde, die de dichterlijke figuur die U geschapen hebt kan bezingen, had ik om hier
mijn rol goed te kunnen vervullen een psycholoog moeten zijn, die zou kunnen «b
ontleden waarom en waarmede Charlie de vagebond, Charlie die opkomt voor de
rechten van de nederigen, de armen en verdrukten, Charlie met zijn vriendelijke en jS^
edelmoedige hart, miljoenen mensen van alle leeftijden, van elke huidskleur, van
iedere maatschappelijke laag en van elk verstandelijk niveau in zijn ban heeft kunnen
brengen. Was ik een psycholoog geweest dan had ik willen ontleden waarom deze
sjofele figuur zo'n geweldig gevoel had voor de waardigheid van de mens, waarom
het ons voorkwam dat hij zich in de nederigste omstandigheden met zwier gedroeg, ^2
457