OVERWEGENDE: dat gedaagde een schriftelijk verweer gedateerd 13 januari 1965 heeft ingediend, waarvan afschrift aan eiseres is gezonden, van welk verweerschrift eveneens een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op woensdag 20 januari 1965 op het Bureau van de Nederlandse Bioscoop-Bond te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn J. P. M. A. Smulders, directeur van eiseres en E. Alter en P. M. Buis, directeuren van ge daagde; dat de heer Smulders namens eiseres in hoofdzaak heeft ver klaard (voorzover niet reeds in het inleidend request is ver meld), dat gedaagde nimmer te kennen heeft gegeven, dat de beslissing over de film „L'éternité pour nous" zo urgent was en dat eiseres die beslissing binnen een bepaalde termijn moest nemen; dat overigens was afgesproken, juist als bij een vorige maal toen schriftelijke optie op een andere film was ver leend, dat eiseres binnen veertien dagen na het doorzien van de film haar beslissing zou kenbaar maken; dat eiseres persisteert bij haar opvatting, dat haar ook een optie op de film „Lanternes rouges" is gegeven en dat deze optie niet afhankelijk is gesteld van het contracteren van de film „L'éternité pour nous"; dat de heer Alter namens gedaagde in hoofdzaak heeft ver klaard (voorzover niet reeds in het verweerschrift is vermeld), dat gedaagde geen schriftelijke optie op de films in kwestie aan eiseres heeft verleend; dat inzake de film „L'éternité pour nous" aangenomen kan worden, dat deze film aan eiseres is aangeboden op dezelfde voorwaarden als aan een vroegere optie (vermeld in een brief dd. 8 augustus 1963) op een andere film waren verbonden, dat daartoe echter de voorwaarde be hoort om binnen veertien dagen nadat de film beschikbaar is gesteld een beslissing te nemen; dat eiseres op 23 juni 1964 de film „L'éternité pour nous" zou bezichtigen; dat gedaagde de film daartoe tijdig beschikbaar heeft gesteld, maar dat eiseres de film op die datum niet heeft bezichtigd en evenmin haar beslissing binnen veertien dagen na die datum heeft kenbaar gemaakt; dat wat de andere film betreft, gedaagde van meet af aan het standpunt heeft ingenomen, dat deze alleen aan eiseres zou worden geleverd als zij ook de eerstgenoemde film zou contracteren; dat wat de film „Lanternes rouges" betreft reeds daarom van een optie geen sprake kan zijn, omdat eiseres niet bij voorbaat het door gedaagde verlangde filmhuurpercentage wilde accepteren; dat de heer Smulders namens eiseres hiertegen in hoofdzaak nog heeft aangevoerd, dat hij niet geweigerd heeft het door gedaagde verlangde filmhuurpercentage van de film „Lanternes rouges" te aanvaarden, maar dat hij zich zijn beslissing heeft voorbehouden, totdat hij de film zou hebben bezichtigd; dat partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge artikel 32 van de Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement alle geschillen tussen leden onder ling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in het arbitrage reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; dat partijen met elkaar van mening verschillen over de betekenis van de aanbieding der films „L'éternité pour nous" en „Les lanternes rouges" door gedaagde aan eiseres; dat bij gebrek van een schriftelijke overeenkomst de betekenis van die aanbieding moet worden afgeleid uit de door partijen afgelegde verklaringen, voorzover die met elkaar overeen stemmen; dat wat de film „L'éternité pour nous" in ieder geval vast staat, dat in begin juni tussen partijen is afgesproken, dat ge daagde een copie van deze film op 23 juni 1964 zou bezichtigen en dat dit laatste niet hseft plaats gevonden; dat wat ook de oorzaak van het niet bezichtigen van de film op 23 juni is geweest, in ieder geval geconcludeerd moet wor den, dat eiseres dit deel van de afspraak niet heeft gehono reerd en dat daaruit volgt, dat gedaagde haar vrijheid ten aan zien van de verhuur van de film volledig had terugge kregen; dat er weliswaar tussen partijen sprake is geweest van een termijn van veertien dagen hetzij na het beschikbaar stellen van de film, hetzij na de bezichtiging waarbinnen eiseres haar beslissing zou vaststellen, maar dat daarbij niet uit het oog mag worden verloren, ten eerste dat het ook eiseres be kend was, dat gedaagde er veel belang bij had de film „L'éternité pour nous", die eind mei vertoningsgereed was, zo spoedig mogelijk te verhuren en ten tweede, dat het begrijpe lijk was, dat gedaagde toen haar bleek, dat de met veel moeite afgesproken bezichtiging op 23 juni niet had plaats gevonden en dat de beslissing tot na de vacantie van de heer Smulders zou worden verschoven, niet langer heeft willen wachten en de film elders verhuurd heeft; dat derhalve de vordering van eiseres voorzover zij de film „L'éternité pour nous" betreft, ongegrond moet worden geacht; dat wat de aanbieding van de film „Les lanternes rouges" be treft, partijen met elkaar van mening verschillen ten eerste over de vraag, of de aanbieding van deze film met het afsluiten van de film „L'éternité pour nous" onverbrekelijk was ver bonden of niet en ten tweede over het al dan niet accepteren van het bij voorbaat door gedaagde bedongen hogere film huurpercentage; dat eiseres derhalve de gegrondheid van haar vordering ten aanzien van de film „Les lanternes rouges" niet met bewijzen heeft gestaafd; dat de kosten van het geschil, gezien de omvang der zaak bepaald moet worden op 100,en ten laste van eiseres moeten komen; RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: ONTZEGT aan eiseres haar vordering met haar veroordeling in de geschilkosten, bedragende 100, Aldus gewezen te Amsterdam op 1 maart 1965. De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (EERSTE KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgende arbitraal vonnis gewezen inzake: FILMVERHUURKANTOOR CENTRAFILM NV., gevestigd te 's-Gravenhage en kantoorhoudende aldaar aan de Badhuis weg 91, eiseres, contra C.M. WESTLAND, exploitant van het (afgebrande) City Theater te Wageningen en wonende aan de Koningin Julianastraat 25 aldaar, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage Bondsreglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitragecollege voor de beslechting van geschillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request dd. 6 juli 1965 een geschil contra ge daagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een af schrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op maandag 8 november in Hotel Kras- napolsky te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn H. P. H. Juten, gemachtigde van eiseres, en C. M. Westland, gedaagde; dat gedaagde de gegrondheid der ingestelde vordering heeft erkend en als reden voor de niet-betaling vertraging bij het herbouwen van zijn bioscoop heeft aangevoerd, verzoekende hem alsnog tot 1 januari 1966 uitstel van betaling te ver lenen; dat de heer H. P. H. Juten namens eiseres zich daarmede accoord heeft verklaard; 509

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1965 | | pagina 31