OVERWEGENDE: dat partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge artikel 32 van de Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement alle geschillen tussen leden onder ling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in het arbitrage reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; dat de verschuldigdheid van de ingestelde vordering door ge daagde is erkend; dat de vordering derhalve moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om het verschuldigde bedrag voor of uiterlijk op 1 januari 1966, zoals eiseres heeft toe gestaan, te voldoen; dat gedaagde voorts moet worden veroordeeld tot betaling van de geschilkosten, die zijn bepaald op 50, RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: VEROORDEELT gedaagde om vóór of uiterlijk op 1 januari 1966 aan eiseres een bedrag van te betalen; VEROORDEELT gedaagde voorts in de geschilkosten, bedra gende 50, Aldus gewezen te Amsterdam op 8 november 1965. De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (EERSTE KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgende arbitraal vonnis gewezen inzake: P. VERMEER, eigenaar van het Filmverhuurkantoor FA.N. te Amsterdam en kantoorhoudende aan de Eerste Jan van der Heijdenstraat 121c aldaar, eiseres, contra M. J. SINTENIE, exploitant van het Tivoli Theater te Noord- Scharwoude en wonende aldaar aan de Dorpsstraat 201, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage Bondsreglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitragecollege voor de beslechting van geschillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiser bij request dd. 28 october 1965 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een af schrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op maandag 8 november in Hotel Kras- napolsky te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn eiser persoonlijk, vergezeld van zijn echtgenote Mevrouw E. Vermeer-Harschel en voorts gedaagde persoonlijk; dat eiser in hoofdzaak heeft verklaard, dat gedaagde in de week aanvangende 30 januari 1964 vertoond heeft de door eiser geleverde film „Hoe vertel ik het mijn dochter", die hij contrac tueel had moeten vertonen tenminste op zondag en woensdag; dat gedaagde heeft opgegeven, dat hij deze film had vertoond op zaterdag en woensdag elk eenmaal en op zondag tweemaal; dat gedaagde echter in dezelfde week een van een andere film verhuurder gehuurde film, namelijk „De zigeunerbaron" heeft vertoond; dat gedaagde in de week aanvangende 12 maart 1964 heeft vertoond de door eiser geleverde film „Handel in min derjarigen', die hij contractueel had moeten vertonen tenminste op zaterdag, zondag en woensdag; dat hij deze film volgens zijn opgave op zaterdag slechts in één (in plaats van in twee) voorstelling heeft vertoond, op zondag in één (in plaats van drie) voorstelling en op woensdag in één (in plaats van in twee) voorstelling; dat gedaagde in dezelfde week heeft ver toond de van andere verhuurders betrokken films „Hills of home" en „Eerst de vrouwtjes"; dat gedaagde in de week aanvangende 11 november 1964 heeft vertoond de door eiser geleverde film „La tricheuse", die gecontracteerd was voor vertoning tenminste op zondag en woensdag; dat hij deze film volgens een advertentie in het Noordhollands Dagblad van 11 november 1964 echter vertoond heeft op zaterdagavond om 10 uur en op zondagavond om 9.30 uur; dat gedaagde aan eiser heeft opgegeven, dat hij de film op zaterdag eenmaal (dus een maal te weinig), op zondag eenmaal (dus tweemaal te weinig) en op woensdag eenmaal (dus eenmaal te weinig) heeft ver toond; dat gedaagde in dezelfde week heeft vertoond de van andere verhuurders afgenomen films „De titanen" en „Winden waaien om de rotsen"; dat gedaagde in de week aanvangende 28 januari 1965 vertoond heeft de door eiser geleverde film „Man, vrouw en het huwelijk", die gecontracteerd was voor vertoning tenminste op zaterdag, zondag en woensdag; dat ge daagde de film volgens een advertentie in het Noordhollands Dagblad van 27 januari 1965 vertoond heeft op zaterdagavond alleen om 7.30 uur en op zondag alleen om 7.00 en 9.30 uur; dat de film volgens de in hetzelfde blad voorkomende bioscoop agenda vertoond is op zaterdag om 7.30 uur en op zondag om 9.30 uur; dat gedaagde volgens zijn opgave aan eiser de film heeft vertoond op zaterdag eenmaal (dus eenmaal te weinig), op zondag tweemaal (dus eenmaal te weinig) en niet op woens dag (dus tweemaal te weinig); dat gedaagde in dezelfde week heeft vertoond de van andere verhuurders afgenomen films „Strafbataljon 999" en „Flaming star"; dat gedaagde geen dag- recettes op zijn afrekenstaat pleegt te vermelden, zodat aan de hand van deze staten niet valt na te gaan, op welke dagen de films vertoond zijn; dat gedaagde de door eiser geleverde films in ieder geval niet overeenkomstig zijn contractuele ver plichtingen heeft vertoond; dat er wegens het ontbreken van elke mogelijkheid tot een effect sorterende controle voor eiser niets anders overblijft dan te vorderen, dat gedaagde filmhuur betaalt op basis van uitverkochte voorstellingen volgens het aantal dat hij contractueel met de films in kwestie had moeten geven, of zoveel minder als de Commissie billijk acht; dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat hij zijn voorstellingen op woensdag reeds lang geleden wegens de slechte opbrengst heeft moeten staken; dat hij op zondagmiddag gewend is een speciale matineefilm te draaien en dat hij zulks destijds ook aan eiser heeft medegedeeld; dat hij nog niet zo lang geleden als exploitant van het Tivoli Theater in Noord- scharwoude zijn intrede in het bioscoopbedrijf heeft gedaan en dat vele fouten, die hij als bioscoopexploitant gemaakt heeft, te wijten zijn aan onbekendheid en gebrek aan ervaring; dat hij geenszins betwist heeft, dat hij zij het onopzettelijk eiser tekort heeft gedaan en dat hij hem heeft aangeboden ter compen satie een film van eiser af te nemen om te vertonen in de eveneens door gedaagde geëxploiteerde Cinema Hollandia te Amsterdam; dat eiser echter verlangde, dat gedaagde dit voor stel schriftelijk zou doen, hetgeen gedaagde niet heeft aan gedurfd; OVERWEGENDE: dat partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge artikel 32 van de Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement alle geschillen tussen leden onder ling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in het arbitrage reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; dat gedaagde, gezien het bepaalde in artikel 9 van de Algemene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films van de Neder landsche Bioscoop-Bond verplicht is een gespecificeerde opgave van de opbrengst van elke door hem gehuurde film aan de filmverhuurder te verstrekken en dat tot deze specificatie blijkens de gestandaardiseerde recettestaatformulieren behoren de per dag gemaakte recettes; dat derhalve eiser terecht gevorderd 510

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1965 | | pagina 32