Raad van Beroep
kwaliteit van de film; dat eiseres tijdens de productie regel
matig aan gedaagde overzichten van de uitgaven heeft gezonden
en dat gedaagde nimmer tegen de gang van zaken heeft ge
protesteerd;
dat de heer P. H. Frankfurther namens eiseres in hoofdzaak
heeft verklaard, dat Kees Brusse, Dekeukeleire en andere per
sonen die als medewerkers zouden worden gevraagd, geen
engagement konden of wilden aannemen; dat de cameraman
Blansjaar niet kon worden geëngageerd, omdat hij een te hoog
honorarium eiste; dat er tientallen zaken, die eiseres graag had
gewild, zijn afgesprongen; dat zich dergelijke dingen echter bij
elke filmproductie voordoen;
dat Mej. Mr. C. A. Krietemeyer namens gedaagde in hoofdzaak
heeft verklaard, dat er inderdaad van de zijde van gedaagde
aan eiseres is gezegd, dat de subsidie als een vast bedrag ook
zal worden uitgekeerd als de productiekosten lager zouden
blijken te zijn dan begroot; dat echter ook de omstandigheden,
waaronder dat is verklaard, in aanmerking genomen moeten
worden; dat er uiteraard bij elke filmproductie, waarvoor ge
daagde subsidie toekent, een zekere speling is; dat gedaagde
eiseres erop heeft gewezen, dat de productiekosten bijna altijd
de raming overtreffen; dat daaraan is toegevoegd, dat als zou
blijken, dat de kosten van de film .Fietsen naar de maan"
a lager dan begroot zonden uitvallen, ge
daagde het eiseres zeker niet moeilijk zou maken; dat echter
in het onderhavige geval aan de film niet zoals be
groot, doch slechts is ten koste gelegd, zodat een
andere film is gemaakt als de oorspronkelijke opzet;
dat gedaagde niet eerder haar standpunt aan eiseres heeft ken
baar gemaakt, vindt zijn verklaring in het feit, dat eerst uit het
volledig overzicht van de accountant naar voren kwam wat er
precies gebeurd was; dat er tijdens de productie door de
Herstelbank namens gedaagde geen controle kon worden uit
geoefend, omdat de stukken, welke eiseres moest opleveren,
niet compleet waren;
dat Mr. Spoor namens eiseres verder in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat de bij de subsidie-aanvrage ingeleverde begroting
zeker niet de betekenis van een contract had; dat dit stuk slechts
bedoeld was om een inzicht te geven in de vakbekwaamheid
van de producent; dat zich bij elke filmproductie wisselingen
in de lijst van medewerkers voordoen; dat eiseres betwist, dat
zij enige opzet zou hebben gehad om gedaagde te benadelen;
dat zij dan ook bezwaar maakt tegen de door gedaagde geuite
beschuldiging van bedrog;
OVERWEGENDE:
dat eiseres lid is van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat
volgens artikel IA van het Arbitrage Bondsreglement met uit
sluiting van de burgerlijke rechter aan de Bondarbitrage zijn
onderworpen geschillen, waaromtrent door het daarbij betrok
ken lid van de Bond met de andere partij is overeengekomen,
dat zij ter beslechting zullen worden onderworpen aan de
arbitrage van de Bond;
dat blijkens punt 9 van de brief (no. 82) van gedaagde aan
eiseres gedateerd 30 maart 1962, welke eiseres voor accoord
heeft getekend, partijen zijn overeengekomen: „alle geschillen
die mochten voortvloeien uit deze overeenkomst zullen met
uitsluiting van de burgerlijke rechter ter beslechting worden
onderworpen aan de arbitrage van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond, zoals die is geregeld in het arbitragereglement van
die Bond";
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te
doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor
hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond;
dat het niet voor twijfel vatbaar is, dat gedaagde bij het vast
stellen van een aan de productie van een film te verlenen
subsidie een maatstaf aanlegt, die verband houdt met de ge
raamde productiekosten en anderzijds met het kapitaal waar
over de producent voor het maken van zijn film zelf de be
schikking heeft;
dat uiteraard ook de lijst der belangrijkste medewerkers en
acteurs bij het beoordelen van een subsidie-aanvrage voor ge
daagde bij het vaststellen van haar decisie een grote rol
speelt;
dat vaststaat, dat eiseres drastisch wijzigingen in het finan
cieringsplan heeft aangebracht en dat er ook van de lijst van
de belangrijke medewerkers en acteurs niet veel is overge
bleven;
dat daarmede aan de subsidiebeslissing van gedaagde, zoals die
in haar brief van 30 maart 1962 aan eiseres is vervat, de twee
meest essentiële grondslagen zijn ontnomen;
dat daaruit volgt, dat de vordering van eiseres, die gebaseerd
is op de subsidiebeslissing van 30 maart 1962, waaraan de
grondslag is ontnomen, ongegrond moet worden geacht;
dat de door gedaagde ingestelde subsidaire vordering buiten
beschouwing kan blijven;
dat de geschilkosten met het oog op de omvang van het geschil
moeten worden bepaald op 100,
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN
NAAR BILLIJKHEID:
ONTZEGT aan eiseres haar vordering met haar veroordeling
in de geschilkosten bedragende 100,
Aldus gewezen te Amsterdam op 1 maart 1965.
De RAAD VAN BEROEP (EERSTE KAMER) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond heeft het volgende arbitraal vonnis in
hoger beroep gewezen inzake:
PAN FILM N.V., domicilie gekozen hebbende ten kantore van
Mr. H. Spoor, Keizersgracht 782 te Amsterdam, appellante,
oorspronkelijk eiseres, contra
STICHTING PRODUCTIEFONDS VOOR NEDERLANDSE
FILMS, domicilie gekozen hebbende ten kantore van Mr. W. C.
van Heuven, Keizersgracht 636 te Amsterdam, geïntimeerde,
oorspronkelijk gedaagde.
De Raad van Beroep (Eerste Kamer) van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond, ingevolge de Statuten en het Arbitrage Bonds
reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage
college voor de beslechting van geschillen in tweede en hoogste
instantie tussen leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond;
IN AANMERKING NEMENDE:
het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Geschillen
(Derde Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, gewezen
op 1 maart 1965, van welk vonnis de beslissing luidt:
„ONTZEGT aan eiseres haar vordering met haar veroordeling
in de geschilkosten bedragende 100,
IN AANMERKING NEMENDE VOORTS:
dat appellante op 16 maart 1965 hoger beroep heeft aangetekend
tegen de uitspraak van de Commissie van Geschillen (Derde
Kamer) dd. 1 maart 1965, van welk stuk afschrift aan dit vonnis
is gehecht en hetwelk wordt beschouwd als hier te zijn in
gelast;
dat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting op woens
dag 21 april 1965 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, teneinde haar in de
gelegenheid te stellen haar wederzijdse standpunten nader mon
deling toe te lichten;
dat aldaar zijn verschenen P. H. Frankfurther, directeur, en
Mr. H. Spoor, rechtskundig raadsman van appellante, enerzijds
en Mej. Mr. C. A. Krietemeyer, gemachtigde, en Mr. W. C. van
Heuven, rechtskundig raadsman van geïntimeerde, anderzijds;
dat Mr. H. Spoor namens appellante in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat geïntimeerde bij brief van 30 maart 1962 appellante
een subsidie vanheeft verleend voor de productie van
de film „Fietsen naar de maan", welk bedrag feitelijk is uit
gekeerd; dat volgens de brief van 30 maart 1962 boven dit
512