Bioscoopwet Rijksbegroting Zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting op de Rijks begroting 1966 van het Departement van Binnenlandse Zaken, heeft Minister Smallenbroek zich beraden over de vraag op welke wijze hij er toe kan bijdragen, dat de mondelinge artikelsgewijze behandeling in de Tweede Kamer van het wetsontwerp tot wijziging van de Bioscoopwet kan worden voortgezet. Deze behandeling was op 18 december 1962 op voorstel van het Kamerlid Scheps geschorst, zulks naar aanleiding van de uitgebreide discussies in de Kamer over het amendement van de heer Verhoef, strekkende tot eliminering van de gemeentelijke nakeuringsbevoegdheid. De Minister van Binnenlandse Zaken is voorshands van oordeel, dat het zonder meer veranderen van de bepalingen inzake de nakeuring een onbevredigende oplossing zou bieden. Het vraagstuk van de nakeuring kan zijns inziens slechts worden bezien tegen de achtergrond van filmkeuring in het algemeen. De minister is mitsdien voornemens over te gaan tot de instelling van een commissie, welke van advies zal dienen over de vraag, wat ten aanzien van de nakeuring dient te geschieden en of verdere wijzigingen in het bestaande stelsel der filmkeuring dienen te worden aan gebracht. Bij instelling van een dergelijke commissie zou wellicht, naar de Minister meent, voortzetting van de mondelinge behandeling van het eerdergenoemde wetsont werp geen bezwaar behoeven te ontmoeten. Wij tekenen hierbij aan, dat de minister kennelijk denkt aan de voortgezette behandeling van het desbetreffende wetsontwerp, waarbij dan tevens de kwestie van de na keuring aan de orde zou kunnen komen. Deze ziens wijze lijkt af te wijken van het destijds door de Regering, zulks onder verwijzing naar de considerans, ingenomen standpunt, dat het ontwerp van wet slechts ten doel had een technische herziening van de Bioscoopwet tot stand te brengen. Een amendering van het ontwerp op het stuk van de gemeentelijke nakeuring werd daarom door de Regering met het oog op het principiële karakter ervan als niet passend in het kader van de wetsherziening van de hand gewezen. De schorsing van de beraadslagingen omtrent het ontwerp als uitvloeisel van het voorstel-Scheps had bij gevolg tot oogmerk de Regering gelegenheid te geven met een wetsontwerp tot wijziging van de Bioscoopwet ten principale bij de Kamer terug te komen. Uit de beschou wingen van de huidige bewindsman blijkt evenwel niets van een voornemen tot indiening van een zodanig wetsontwerp. In de Rijksbegroting voor het dienstjaar 1966 is weer een aantal subsidieposten opgenomen ten behoeve van de film. Voor handhaving van de continuïteit van de Nederlandse speelfilmproduktie heeft de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk een verhoging van de gewone subsidie aan het Productiefonds en van de subsidie inzake kredietfaciliteiten voor gebruik van de Cinetone Studio's noodzakelijk geacht, mede in verband met verdere stij gingen van kosten en de voortduring van de moeilijke positie van het bioscoopbedrijf. De desbetreffende begro tingspost is verhoogd van ƒ825.000,(voor 1965) tot 975.000,—. Ook de post „Subsidies en andere uitgaven ter bevordering van de kunstzinnige en culturele films" is verhoogd en wel van 600.000,tot 800.000,Blijkens de toe lichting op deze post, welke voornamelijk betrekking heeft op de korte film, hebben het sterk toegenomen aantal filmers en de daarmede samenhangende stijging van het aantal subsidieverzoeken, alsmede de voortdurende kosten stijgingen geleid tot afremming in het subsidiebeleid ter zake. De minister heeft daarom een niet onaanzienlijke ver hoging noodzakelijk geoordeeld ten einde verdere afremming te voorkomen. Anders zou naar de zienswijze van de bewindsman ernstige schade kunnen ontstaan voor de Nederlandse filmproduktie en zou het onmogelijk worden filmprojekten te steunen, die liggen op specifieke terreinen van het ministerie, zoals musea, recreatie, natuurbescher ming enz. De post „Subsidies en andere uitgaven ten behoeve van instellingen en van manifestaties op het gebied van de filmkunst" is eveneens opgevoerd en wel van 305.000, tot 335.000,Daarbij is rekening gehouden met kosten verbonden aan een verhuizing van de filmkluizen van het Nederlands Filmmuseum, alsmede met kostenstijgingen en een bescheiden uitbreiding van werkzaamheden van dit museum en het Nederlands Filminstituut. Het Departement van Algemene Zaken heeft in de raming van de post „Produktie van voorlichtingsmateriaal en andere aanverwante kosten van overheidsvoorlichting voor de gezamenlijke ministeries" een bedrag begrepen van 400.000,als maximale bijdrage aan de NV. Filmfabriek Polygoon in zake het exploitatietekort op het filmjournaal „Neerlands Nieuws". De subsidieverstrekking zal blijkens de toelichting uitsluitend plaats hebben voor het geval het overleg tussen de overheid en het bioscoopbedrijf nog niet tot een zodanige verbetering van de economische situatie in die bedrijfstak zal hebben geleid, dat de zorg voor het roulement van dit journaal weer geheel voor rekening van het bioscoopbedrijf kan worden gebracht. Het maximum is ƒ50.000,hoger gesteld dan voor 1965 is uitgetrokken met het oog op de beweging van het loon- en prijsniveau. De vaststelling van de hoogte der bijdrage geschiedt door de Minister van Algemene Zaken op basis van de be vindingen van de Centrale Accountantsdienst van het Minis terie van Financiën. 487

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1965 | | pagina 9