HET PAROOL De Nederlandse Bioscoopbond heeft deze week de staat van rouw aangenomen. Er staan twintig bio scopen op overlijden en de vijfhon derd overblijvende theaters (in 287 gemeenten) zijn voor de Unesco al in de termen van een absoluut cul tureel minimum gevallen. De Bioscoopbond is de laatste jaren bij herhaling met de kwalen naar de dokter geweest: het op eigen in komsten aangewezen bedrijf zit fi nancieel in het slop. Economisch is het een bedrijfstak die de kosten stijgingen niet kan opvangen met een sterke omzetvermeerdering. De regering is van deze problemen op de hoogte en heeft daarvoor „de ogen open". Directeur J. G. J. Bosman van de Bioscoopbond begon, voor hij dins dag in Den Haag de nood aan de man bracht, de handen van minister Vrolijk, van C.R.M., schoon te wassen. De moeilijkheden waar wij mee zitten, liggen niet aan de mi nister, maar aan het algemene, cul turele klimaat, stelde hij met nadruk voorop. Even later roemde hij zelfs de minister van C.R.M., hij sprak met lof over diens „open oor, rea liteitszin en kennis van zaken". Onderhandelingen Intussen is de Bioscoopbond al ze ven jaar aan het onderhandelen om enige vorm van steun, al was het maar bij wijze van principiële uit spraak van de regering los te krij gen. In '59 begon het overleg bij het departement van O.K. en W. Staatssecretaris Höppener had een open oor voor de problemen, alle staatssecretarissen na hem trouwens ook. In Den Haag erkende men het grote belang sociaal, cultureel van een financieel ge zond film- en bioscoopbedrijf. De jaarlijkse omzet mag niet groot zijn, er zijn per slot van rekening heel wat weken, dat er een miljoen men sen in de bioscoop komt heel wat meer dan zondags op de voet balvelden. Maar met het verdwijnen van de staatssecretarissen voor het cultuur beleid en van de kabinetten ver dween één ding niet: de malaise in het film- en bioscoopbedrijf. De Bioscoopbond had de overtuiging, dat de regering de organisatie wel gezind was, maar het was en bleef een platonisch sentiment. De enige concrete uitkomst waartoe de on derhandelingen tot nog toe hebben geleid, is de (tijdelijke) steunmaat regel voor het Nederlandse bio scoopjournaal. Voor de exploitatie van de voor 70 noodlij dende theaters moet die steun nog gevonden worden. Erg veel geloof in een spoedige oplossing leek de heer Bosman deze week nog niet te hebben. De Bioscoopbond beseft namelijk heel goed, dat er politieke haken en ogen aan de zaak zitten. Het biscoopbedrijf is een volstrekt on-politieke affaire, zei de heer Bosman. Voor de Staten-Generaa] steekt er weinig urgente belangwek kendheid in. „Wij zijn ook geen pressiegroep", vertelde hij er mis troostig bij. In de weinig arbeids intensieve bedrijfstak werken in totaal niet meer dan 4000 mensen. Geduld Overigens hebben verschillende mi nisters en kabinetten de Bioscoopbond veelvuldig de verze kering gegeven, dat er een oplossing zal komen en dat overheid en film bedrijf gemeenschappelijk er naar moeten zoeken. De Bioscoopbond gelooft, wonderlijk genoeg met al die manifesten en noodsignalen, met geduldig vertrouwen in de komst van regeringssteun. De vraag is al leen of dat vertrouwen gehonoreerd kan worden als de patiënt nog leeft. De gemeentelijke heffingen ver- makelijkheidsbelasting zijn de grootste vijand van de bioscopen. Het zijn deze lasten die de bedrijven naar het leven staan. Een bijkomen de ergernis voor de bond is de wijze van betalen: de 500 bioscopen die in handen zijn van 350 eige naars-exploitanten moeten de belasting bij vooruitbetaling vol doen. Aan vermakelijkheidsbelas- ting betaalden de bioscopen vorig jaar 12 miljoen gulden. Niet alle bioscopen worden met het mes van de gemeentelijke fiscus even hard gesneden. Er zijn name lijk 50 soorten heffingen, variërend van 35 tot kwijtschelding-onthef fing. Niet alleen door de lastendruk ligt de vermakelijkheidsbelasting de bioscoop-exploitanten zwaar op de maag, maar ook om principiële re denen. De belasting op filmvoorstel lingen in bioscopen wordt nog altijd geheven ingevolge de uit 1851 da terende Gemeentewet, terwijl films die op het concurrerende televisie scherm worden uitgezonden, belas tingvrijdom genieten. Onder meer op grond daarvan voelt het bio scoopbedrijf zich gediscrimineerd. Sneeuwbal De bioscoopmalaise raakt ook al gemene belangen. De consequenties van de ondermijnde economische basis van het bioscoopbedrijf afgezien van enkele florerende grote bioscopen en de welvarende „art- houses" beperken zioh dan ook niet tot de theaters zelf. De huidige crisis kan, zoals de heer Bosman het deze week zei, directe nadelige gevolgen hebben voor een aantal culturele filialen van de bond: het Nederlandse journaal, de filmvak- opleiding, de filmproduktie, het be staan van de filmstudio, de film- manifestaties en de aanmoedigings prijzen. Het bioscoopbedrijf zou aardig uit de zorgen komen als de last van de gemeentelijke heffingen zou weg vallen. In vroeger jaren heeft de Bioscoopbond daarop ook voortdu rend gehamerd. Tegenwoordig praat men daarover niet meer, enerzijds omdat men wijs is geworden door de ervaring, dat de (autonome) ge meenten de belasting niet willen laten vallen en anderzijds omdat er ook andere alternatieve oplossingen mogelijk zijn. Zolang de financiële verhouding tussen het rijk en de gemeenten niet enigszins ontspan nen is, zullen de gemeenten, die juist het eigen belastingterrein zoe ken te verruimen, de bioscopen echter zeker geen soulaas bieden. Maar wat dan? De Bioscoopbond verlangt, bij wijze van overgangsmaatregel, van de regering een overbruggingsfonds voor de sanering en ontwikkeling van de bedrijfstak. Compensatie In Frankrijk, België en Italië is de overheid de bioscoopwereld op een soortgelijke manier tegemoet geko men. Men heeft daar de gemeente lijke heffingen op de voorstellingen laten bestaan, en als compensatie een regeringsfonds ingesteld. De procedure in die landen komt er op neer, dat het fonds de betaalde ver makelijkheidsbelasting „terugbe taalt". Bij ons is er een Arnhems prece dent. De stichting Nato Taptoe heeft jaar in jaar uit vergeefs ver zocht, vrijgesteld te worden van het betalen van precariorechten voor het gebruik van de Markt. De ge meente Arnhem voelde daar niet voor. Achteraf gaf de gemeenteraad daarentegen wel steeds een subsidie

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1966 | | pagina 10