ALGEMEEN HANDELSBLAD Het bioscoop- en filmbedrijf heeft het in ons land verre van gemakke lijk. Het is economisch niet gezond. Bij een jaarlijkse omzet van zestig miljoen gulden moet het zo'n twaalf miljoen aan vermakelijkheidsbelas- ting betalen, en dan ook nog omzet belasting. Uit een oogpunt van nationale economie is het niet be langrijk. Voor de werkgelegenheid is het nauwelijks van betekenis. Deze omstandigheden verklaren, waarom nu al zeven jaar met de regering wordt onderhandeld over maatregelen om met name het bio scoopbedrijf een financieel gezon dere basis te verschaffen. Afschaffing van de vermakelijk- heidsbelasting zou de beste oplos sing zijn, maar die belasting is een gemeentelijke aangelegenheid en de financiële positie van de gemeenten is nu niet bepaald van die aard, dat zij de opbrengst van de belasting, afkomstig van de bioscopen, kun nen missen. Dat zal dan echter betekenen, dat steeds meer ondernemers er 't bijl tje bij neer zullen leggen. In de afgelopen drie jaren werden reeds 60 bioscopen gesloten, waarvan acht in Amsterdam. Dit jaar zullen waarschijnlijk nog twintig biosco pen hun deuren sluiten. Wordt het bedrijf geen soulaas geboden, dan zullen er nog minstens honderd marginale bedrijven volgen. Geen opwekkend vooruitzicht. Ook voor de gemeenten niet want de statistiek heeft uitgewezen, dat de 600.000 bezoekers van de acht in Amster dam gesloten bioscopen, hun film vermaak niet elders hebben gezocht, waardoor ook de opbrengst van de vermakelijkheidsbelasting is ge daald. De zwakke economische positie van het Nederlandse bioscoopbedrijf dreigt ook andere ongewenste ge volgen te krijgen. Het voortbestaan van het Nederlandse journaal hangt nu al aan een zijden draad. Het is verder de vraag of de bioscoopbond de medefinanciering van de Neder landse speelfilmproduktie wel zal kunnen voortzetten. Hetzelfde geldt voor de filmacademie. Om allerlei redenen zou het dus de regering een betrekkelijk gering offer waard moeten zijn om het voortbestaan van het bioscoopbe drijf zoveel mogelijk te verzekeren, al was het maar om een belangrijke recreatie-mogelijkheid in Nederland te behouden. NIEUWE ROTTERDAMSE COURANT Ondanks de toenemende belang stelling voor film, ondanks de groei ende activiteit op het gebied van de filmproduktie, ondanks een duide lijk merkbare verbetering van het filmklimaat in ons land, bevindt het Nederlandse film- en bioscoopbe drijf zich in een toestand die zonder meer zorgwekkend is. Voornamelijk debet aan deze ook voor de filmconsument ongewenste situatie is het oude zeer van de ver makelijkheidsbelasting, die jaarlijks een slordige twaalf miljoen gulden opbrengt. Bedenkt men dat de jaar lijkse recette van de 500 bioscopen die ons land „rijk" is, een 60 tot 65 miljoen gulden bedraagt, dan be hoeft het geen betoog dat de ver makelijkheidsbelasting afgezien nog van de omzetbelasting on gemeen zwaar op de bioscoopex ploitatie drukt. Al in 1959 heeft de Nederlandsche Bioscoopbond, waarin alles wat en iedereen die iets met filmproduktie, HET PAROOL De bioscoop raakt steeds meer in de knel. De heer J. G. J. Bosman, directeur van de Nederlandse Bio scoopbond, heeft opnieuw de alarm klok geluid. De laatste drie jaar hebben zestig bioscopen de strijd om het bestaan opgegeven. Naar verwachting zal dit jaar bij twintig filmtheaters het gordijn voor het laatst dicht gaan. Van de ruim 500 bioscopen, die ons land op dit ogen blik nog telt, balanceren er honderd op de rand van de economische afgrond. In Amsterdam zijn enige grote stadswijken, die nu reeds, dan wel binnenkort, zonder bioscoop zullen zijn. Het betreft hier uiteraard geen con junctureel, maar een structureel probleem: het is vooral de televisie, die de bioscoop de das omdoet. Toch zou het onjuist zijn, deze ont wikkeling als onontkoombaar te zien en het bioscoopbedrijf op één lijn te stellen met andere slachtof fers van economische structuurwij zigingen. Anders dan vroeger bij voorbeeld de klompen- en sigaren makers behoudt het film- en bioscoopbedrijf een maatschappe lijke en culturele functie. Denkt men op een wat langere termijn, dan is het duidelijk, dat films en -distributie en -exploitatie te maken heeft vertegenwoordigd is, zich tot de overheid gewend om hulp. Ondanks de vele beloften, nota's, voorstellen en andere manoeuvres is er nog niets gebeurd. In de afge lopen drie jaar moesten zestig bio scopen hun deuren sluiten. Er zijn redenen om aan te nemen, dat dit jaar nog een twintig theaters dicht gaan. Niet denkbeeldig is dat door deze situatie ook instellingen als de enige Nederlandse filmstudio, de filmaca demie, het filminstituut en het pro- duktiefonds in hun mede door de Bioscoopbond op de benen gehou den bestaan worden bedreigd. Voor de zoveelste maal: er moet iets gebeuren. Op korte termijn. De toestand is zo langzamerhand te zorgwekkend geworden om zich uitstel van de langbeloofde maatre gelen welke dan ook te kun nen permitteren. theaters om ze te vertonen in een samenleving waar de werktijd steeds korter wordt en derhalve de behoefte aan verstrooiing in de vrije tijd steeds belangrijker, niet kunnen worden gemist. Met dat perspectief voor ogen en mede in bet besef dat velen op de kijkkast weleens wat uitgekeken konden ra ken, lijkt het onverstandig, het bio scoopbedrijf aan zijn lot over te laten. In de sfeer van de vermakelijkheids belasting ligt een van de mogelijk heden deze bedrijfstak een helpende hand te bieden. Geen simpele zaak, omdat die belasting door de finan cieel eveneens noodlijdende ge meenten wordt geheven. Deson danks moet daar nu maar eens serieus over worden gedacht. Najaar 1963 deed de regering de toezeg ging, zich te zullen verdiepen in de vraag of en hoe het economische klimaat in het film- en bioscoop bedrijf verbeterd zou kunnen wor den. Sindsdien is er weinig of niets gebeurd. Wellicht kan minister Vrolijk de wegen en middelen aan wijzen om dit bedrijf met de Filmakademie en het Filminstituut als artistieke uitlopers een vro lijker toekomst te bezorgen.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1966 | | pagina 9