HUURBESCHERMING Reeds meermalen is aangekondigd, dat eerlang de huur van bedrijfsruimte aan de werking van de Huurwet zal worden onttrokken. Dat dit geenszins het einde van elke bescherming behoeft te betekenen, kan men opmaken uit het desbetreffende wetsontwerp, dat de vorige Minister van Justitie, Prof. Dr. I. Samkalden op 18 oktober j.1. heeft aanhangig gemaakt. Het ontwerp stelt wettelijke bepalingen voor met betrekking tot huur en verhuur van bedrijfsruimte en tot onteigening van verhuurde bedrijfs ruimte. In de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp is vermeld, dat het voor de ondernemer, die zijn bedrijf in een gehuurd pand uitoefent, in vele gevallen van groot belang is, dat er continuïteit bestaat in de beschikking over het gehuurde. Voor de eigenaar die een bedrijfs pand verhuurt is het van groot belang, dat hij op het door hem in dat pand geïnvesteerd kapitaal een zo hoog mo gelijk rendement behaalt en dat het pand in goede staat wordt gehouden. De verhuurder zal voorts vrij willen blijven in de keuze, of hij zich door een huurovereen komst op lange termijn gedurende een aantal jaren van een bepaalde opbrengst wil verzekeren, danwei of hij zich door een overeenkomst van korte duur de vrijheid wil voorbehouden na een korte periode in de huurprijs wijzigingen aan te brengen, het pand aan een ander te verhuren danwei het zelf te gaan gebruiken. Voor de huurder is het beschikken over een voor zijn bedrijf geschikt pand een noodzakelijke voorwaarde voor de bedrijfsuitoefening. Zowel vanuit het oogpunt van de technische als van de commerciële functie worden voor de bedrijfsuitoefening aan het pand bepaalde eisen ge steld. Naar de mate waarin deze eisen meer specifiek zijn, zal de noodzaak om daaraan te voldoen groter zijn en zal de beschikking over een bepaald bedrijfspand voor de ondernemer van meer betekenis zijn. Als gevolg van het uitoefenen van een bedrijf in een bepaald pand ontstaat een binding tussen dat pand en de desbetreffende bedrijfsuitoefening. Indien een bedrijfs pand wordt gehuurd, gaat hierdoor uiteraard een plaats gebondenheid optreden van de huurder, die voor zijn be drijfsuitoefening op een min of meer continue beschik king over het pand is aangewezen. Verschillende facto ren spelen hierbij een rol. Tot de meest wezenlijke moe ten worden gerekend: a. de noodzaak om investeringen in een redelijke tijd te kunnen afschrijven; b. het voorkomen van verplaatsing- en herinrichtin as- kosten; c het voorkomen van verlies aan goodwill; d. de onzekerheid van het vinden van een gelijkwaar dige nieuwe vestigingsplaats. De Memorie van Toelichting komt dan ook tot de con clusie, dat de zekerheid van een blijvende beschikking over het pand, waarin hij zijn bedrijf eenmaal heeft ge vestigd, voor de huurder een belang van de eerste orde, ja in de meeste gevallen zelfs een levensbelang is. De huurder, die zich die zekerheid niet door daartoe strek kende bepalingen in de huurovereenkomst heeft ver schaft, is ten aanzien van dit belang doorlopend, of althans periodiek, volledig afhankeliik (van de willekeur) van de verhuurder; deze kan hem door beëindiging van de huur aanzienlijke schade berokkenen. Een wettelijke regeling van de duur van de huurovereen komsten betreffende bedrijfspanden wordt derhalve ook na het verdwijnen van de abnormale huurmachtverhou- dingen en het wegvallen van de bijzondere wettelijke regelingen op het stuk van de huurbescherming nood zakelijk geacht. De zekerheid van beschikking over het bedrijfspand voor een voldoende tijd is, gelijk betoogd, voor een behoorlijke bedrijfsvoering volstrekt onontbeer lijk. Een zodanige bedrijfsvoering is niet enkel in het belang van de huurder, daarmede is in sterke mate ook het algemeen belang gediend. De Regering heeft haar plannen bekend gemaakt om in de loop van dit jaar in de provincies Friesland, Gronin gen, Drente, Zeeland en in Noord- en Midden-Limburg tot een aanzienlijke vrijmaking van het bouwbeleid te komen. Als vervolg hierop zal dan voor de gemeenten beneden 10.000 inwoners met ingang van 1 april 1967 en voor de overige gemeenten met ingang van 1 septem ber 1967 in de genoemde provincies Hoofdstuk VI A van de Huurwet in werking worden gesteld. Dat betekent, dat de thans krachtens de Huurwet geldende huurprijs regeling en de huurbescherming worden opgeheven en dat daarvoor in de plaats een regime komt"te gelden, waarbij de kantonrechter in de gevallen, waarin de ver huurder tot aanzegging van de ontruiming overgaat, deze kan opschorten. Voor bedrijfsruimten kan deze opschor ting tot ten hoogste drie jaren duren vanaf het tijdstip waartegen de ontruiming is aangezegd. Teneinde een ingewikkelde regeling voor de geliberali seerde en de nog niet geliberaliseerde gemeenten te voor komen, acht de regering een algemene overgangsregeling nodig, waardoor schokken bij de overgang van het oude systeem der huurbescherming naar het nieuwe systeem van de wettelijke contractsduur zoveel mogelijk worden vermeden. Voorgesteld wordt dat de huurovereenkomst betreffende bedrijfsruimte wettelijk geldt voor vijf jaren, of als een langere duur is overeengekomen, voor die langere duur. Na ommekomst van de duur als hiervoren bepaald wordt de overeenkomst van rechtswege met vijf jaar verlengd, indien zij niet is opgezegd of die opzeggins nietig wordt verklaard. In het algemeen voorziet de nieuwe regeling dus een contractsduur van tien jaar. Dat zal in het algemeen de huurder voldoende gelegenheid bieden de door hem bij aanvang der huurverhouding gedane investeringen af te schrijven. Daarnaast moeten echter bijzondere belangen van de verhuurder, die ten tijde van het aangaan van "het contract nog niet waren te voorzien, binnen "die tien jaar tot gelding kunnen komen. Een termijn van tien jaar is bijvoorbeeld te lang als wachttermijn voor een ver huurder, die het pand voor gebruik door hemzelf of een van de zijnen nodig blijkt te hebben. Daarom kan na het verstrijken van de eerste vijf jaar opzegging plaats vinden, maar alleen als naar het oordeel van de rechter: a. de verhuurder aannemelijk maakt, dat hij het goed nodig heeft voor gebruik door hemzelf, door zijn echtgenoot, door een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of door een pleegkind; b. de huurder zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt. In het geval bedoeld onder a verklaart de rechter even-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1966 | | pagina 7