RECLAME IN DE TELEVISIE
In productie, respectievelijk vrijwel gereed zijn van
Telefund Holland, „De Ring" (voorlopige titel), die zal
worden uitgebracht door D.L.S. Film; de film „Liefdes
bekentenissen" van Scorpio Films, die door Centrafilm
gedistribueerd zal worden en de film „Paranoia", ver
vaardigd door Parnasse Produktie, die in verhuur zal
komen bij Gofilex N.V.
Er lopen nog plannen voor tenminste een viertal andere
Nederlandse speelfilms, zodat mogelijk dit jaar het re
cord van 1966 reeds zal worden gebroken. Wij hopen
vanzelfsprekend dat ook op het commerciële vlak sprake
van een recordjaar zal zijn voor wat betreft de opbreng
sten der Nederlandse films.
Van der Rijn Prijs 1967
Naar wij vernemen zijn voor deze filmprijs ter grootte
van 3.000,die door de directie van H. J. van der
Rijn N.V. te Amsterdam ter beschikking wordt gesteld
als aanmoedigingsprijs voor jonge filmers (maximum
leeftijd 35 jaar) 35 films aangemeld.
De jurering zal binnenkort plaats vinden. In de jury
hebben zitting de heren Dr H. S. Visser, H. B. Bals,
B. J. Bertina, Jan Blokker en Bert Haanstra. Er kunnen
eventueel plaatsvervangers worden aangewezen.
Het is nog niet bekend wanneer de prijs zal worden uit
gereikt.
Raad voor de Kunst
Dezer dagen is het jaarverslag van de Raad voor de
Kunst over 1965 verschenen. Daaruit blijkt dat in 1965,
72 filmprojecten waarvoor subsidie was aangevraagd
werden beoordeeld. In 23 gevallen is een positief advies
aan de Minister uitgebracht en in 43 gevallen niet. De
overige 6 aanvragen zijn in 1965 niet afgehandeld.
Op initiatief van de afdelingen Filmkunst en Letteren
van de Raad voor de Kunst is in 1965 een begin ge
maakt met de organisatie van bijeenkomsten van filmers
en auteurs. Het doel was een gedachtenwisseling tussen
schrijvers en filmers te bevorderen, omdat het de afde
ling Filmkunst was opgevallen dat schrijvers zich over
het algemeen weinig interesseren voor het filmscenario
als dramatische uitingsvorm. In de eerste bijeenkomst
op 18 december 1965 werd door de heer A. Koolhaas
een inleiding gehouden en op 15 januari 1966 door de
heer J. Vrijman. De discussies stonden onder leiding van
Dr J. M. L. Peters, directeur van de Nederlandse Film
academie.
De heer Koolhaas zei onder meer: „De situatie is, resu
merend, aldus. Er is een aantal schrijvers en er is een
aantal filmers. Beide categorieën worden zo te zien met
het jaar groter, zij hebben elkaar niettemin op het gebied
van samenwerking tot dusverre weinig gevonden en in
dien al, in slechts heel enkele gevallen tot blijvend
vreugde. Er is een Productiefonds, dat beoogt steun te
verlenen aan een continue productie van speelfilms in
ons land; er is een regeringsfonds dat zich beijvert het
tot stand komen van kunstzinnige films te bevorderen.
Dat is de bagian van de Raad voor de Kunst.
Er is voorts bij de schrijvers in iets mindere mate
dan bij de filmers een luid gedemonstreerde breuk
tussen de generaties en er is voor het eerst in de ge
schiedenis van het filmen in ons land een tamelijke
hoeveelheid speciaal opgeleide scenarioschrijvers voor
wie een samenwerking met niet speciaal opgeleide schrij
vers geen eerste behoefte zal zijn, omdat zij vooralsnog
geen zin zullen hebben in stof van anderen. Aan hun
geestdrift om te gaan filmen ontbreekt niets, maar het
antwoord dat de wereld op die geestdrift heeft, en als
wereld neem ik nu maar de fondsen van de kunstraad,
kan alleen maar flauwtjes zijn vanwege de beperktheid
dier fondsen en de talrijkheid der liefhebbers." en voorts:
„En als De Raad voor de Kunst die met deze bijeen
komst blijk geeft van enig licht te zien in de mogelijk
heden van een wat duidelijker of meer frequente samen
werking, daar dan ook nog eens aan toevoegde, dat hij
de honorering van de schrijver en filmer scheidt van de
verdere kosten van de film, zodat niet voor honorarium
bestemde gelden ook verdwijnen in de technische kosten,
dan levert hij naar mijn gevoel behalve door het orga
niseren van deze discussie, ook nog een zeer substan
tiële bijdrage."
De heer Vrijman gaf als zijn mening te kennen: „Het is
niet moeilijk uit al dit theoretische gepraat een practische
conclusie te trekken. In deze samenwerking tussen schrij
ver en filmer zal het initiatief tot samenwerking uitgaan
van de filmer en niet van de schrijver. De eerste heeft de
laatste meer nodig dan omgekeerd. De schrijver kan
misschien de wens hebben iets van zichzelf verfilmd te
zjen, maar de filmer heeft een veel heviger aandrang:
hij heeft de noodzaak, de behoefte, hij heeft niet anders
dan film.
Het is dan ook niet zo verwonderlijk, dat zo weinig
schrijvers blijk geven van actieve belangstelling voor film.
Er zijn, om in Nederland te blijven, niet veel filmers,
die door hun werk de echte interesse kunnen prikkelen
van een schrijver." en „Er is op onze vorige bijeenkomst
door sommigen van U gesproken over de mogelijkheid
van een voortdurende ontmoetingsplaats tussen schrijvers
en filmers. Ik zou willen pleiten voor zo'n werkplaats,
bijvoorbeeld in het klimaat van onze Filmacademie, waar
schrijvers, filmers en vooral ook jonge studerende men
sen die van film hun leven willen maken, samen naar
films kijken en, vanuit hun eigen ideeënwereld, daarover
van gedachten wisselen."
Helaas is het, voorzover ons bekend, bij genoemde twee
bijeenkomsten gebleven. Waarom dit ongetwijfeld lof
felijke initiatief niet verder is uitgewerkt, is voor ons een
open vraag. Wij menen te hebben begrepen, dat er daar
voor zowel bij de schrijvers als bij de filmers voldoende
belangstelling bestond. Tenslotte is het chronische gebrek
aan goede te verfilmen stof een niet weg te cijferen
argument!
Op 2 januari j.1. heeft ook in ons land de reclame in de
televisie zijn intrede gedaan. Ondanks het grote rumoer
dat voordien over dit onderwerp allerwege is gerezen,
zijn de televisiereclameboodschappen vrijwel geruisloos
begonnen en is ook op dit gebied de rust thans weerge
keerd.
Deze rust is echter maar betrekkelijk, want onder andere
in onze sector filmproductie is geen sprake van rust, in
tegendeel. Vele leden-producenten zijn ingeschakeld bij
de vervaardiging van de honderden televisiereclamefilms
die voor de huidige ruim anderhalf uur zendtijd per
week, nodig zijn en de daarmede gemoeide productie
kosten lopen, volgens voorlopige ramingen, in de mil
joenen.
De verdere ontwikkeling van deze toepassing van het
medium film wordt uiteraard met belangstelling gevolgd.
20