27
21 januari 1964 aan de heer L. van Dommelen. Deelname
syndicaat";
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond
en dat ingevolge het Arbitrage Bondsreglement alle geschil
len tussen de leden onderling met uitsluiting van de burger
lijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage zo
als geregeld in het Arbitrage Bondsreglement;
dat dus de Raad van Beroep bevoegd is van dit geschil in hoger
beroep kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als ar
bitragecollege in tweede en hoogste instantie;
dat appellante overeenkomstig het daaromtrent in het Arbitrage
Bondsreglement bepaalde tijdig in hoger beroep is gekomen;
dat appellantes grieven tegen het vonnis van de Commissie van
Geschillen in hoofdzaak hierop neerkomen, dat de Commis
sie van Geschillen ten onrechte heeft uitgesproken, dat geïnti-
meerde het door haar aan appellante betaalde bedrag van
50.000.- zijnde dit bedrag onverplicht betaald direct
van appellante kan terugvorderen en dat daarbij ten onrechte
door de Commissie is voorbijgegaan aan het feit, dat dit be
drag aan appellante is overgemaakt en niet aan de personen
en vennootschappen die het syndicaat zouden vormen;
dat de Raad deze grieven van appellante niet kan delen en
het vonnis van de Commissie van Geschillen ten deze volledig
kan onderschrijven;
dat de Raad bij zijn onderzoek namelijk is gebleken, dat wel
ke doelstelling de adspirant deelnemers in het syndicaat ten
aanzien van appellante ook voor ogen mag hebben gestaan,
geïntimeerde met haar betaling dd. 27 januari 1964 van
50.000.- aan appellante in feite heeft kenbaar gemaakt in
het te vormen syndicaat als bedoeld in de brief van appellante
aan de heer L. van Dommelen dd. 21 januari 1964 te wil
len deelnemen;
dat het feit. dat deze betaling op de rekening van appellante
heeft plaats gevonden, geen grond geeft voor het standpunt van
appellante, dat geïntimeerde daarmede aan appellante een geld
lening heeft verstrekt bij stilzwijgende overeenkomst, omdat
geïntimeerde deze betaling met zoveel woorden ten behoeve van
het syndicaat, zijnde dus niet appellante, heeft verricht, zoals
blijkt uit het door geïntimeerde overgelegde bankstuk dd. 27
januari 1964, waarop staat vermeld dat de overboeking ge
schiedt ..wegens Uw in casu appellantes schrijven dd.
21 januari 1964 aan de heer L. van Dommelen. Deelname
syndicaat";
dat geïntimeerde die in het syndicaat met een bedrag van
50.000.- wilde deelnemen, in goed vertrouwen op de ver
dere afwikkeling weliswaar tot overboeking van dit bedrag
op de rekening van appellante vóór de ondertekening van de
stukken inzake de vorming van het syndicaat overging, doch
gezien de omschrijving daarbij het geld voor het syndicaat
bestemde;
dat nu aan de conditie van de vorming van een syndicaat, door
welke oorzaak ook, niet is voldaan, geïntimeerde het bedrag
van 50.000.- onverplicht aan appellante heeft betaald en
deze dit bedrag aan geïntimeerde dient terug te betalen;
dat daarom hetgeen door appellante overigens te berde is ge
bracht niet relevant is;
dat op grond van het vorenstaande moet worden geconclu
deerd, dat geïntimeerde heeft te beslissen, of en hoelang zij ap
pellante eventueel op andere basis of uit welke overweging
ook in het genot van het betrokken bedrag zal laten en niet
appellante;
dat geïntimeerdes grief tegen het vonnis van de Commissie van
Geschillen is, dat deze ten onrechte haar vordering tot rente
vergoeding heeft afgewezen;
dat de Raad geïntimeerde in haar grief kan volgen;
dat het immers, nu is vastgesteld dat geïntimeerde aan appel
lante onverplicht een bedrag van 50.000.— heeft betaald
alleszins billijk moet worden geacht geïntimeerde althans vanaf
de datum van dit vonnis een rentevergoeding toe te kennen in
aanmerking nemende dat geïntimeerde het aanwenden van dit
bedrag op andere wijze derft;
dat de Raad derhalve te dezen aanzien het vonnis van de Com
missie van Geschillen moet vernietigen en geïntimeerdes vorde
ring tot rentevergoeding vanaf de datum van dit vonnis moet
toewijzen, en overigens de uitspraak van de Commissie van
Geschillen op vorenstaande gronden moet bevestigen, en appel
lante moet veroordelen tot betaling van de arbitragekosten in
beide instanties, welke in tweede instantie worden begroot op
ƒ150.-. zodat deze in totaal ƒ200.- komen te bedragen;
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP ALS GOEDE
MANNEN NAAR BILLIJKHEID:
VERNIETIGT het vonnis van de Commissie van Geschillen,
waarvan beroep;
EN OPNIEUW RECHTDOENDE:
VEROORDEELT appellante cm binnen drie dagen na bete
kening van het bevelschrift van de Arrondissements-Recht-
bank te Amsterdam op het onderhavig vonnis aan geïntimeerde
tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
ƒ50.000.- (vijftigduizend gulden), te vermeerderen met 5%
's jaars. te rekenen van de dagtekening van dit vonnis tot die
der algehele voldoening;
VEROORDEELT appellante tot betaling van de arbitragekos
ten in beide instanties, in totaal bedragende 200.- (tweehon
derd gulden.).
Aldus gewezen te Amsterdam op 21 november 1966.
Ds Raad van Beroep (Tweede Kamer) van de Nederland
sche Bioscoop-Bond heeft het volgend
ARBITRAAL VONNIS IN HOGER BEROEP
gewezen inzake:
N.V. HAFBO, gevestigd te Amsterdam en kantoor houdende
aldaar aan de Saphatistraat 48.
appellante oorspronkelijk gedaagde
contra
JOGCHEM'S THEATERS N.V.. gevestigd en kantoor houden
de te Amersfoort, domicilie gekozen hebbende ten kantore
van Mr. J. van Schaik, Joh. Vermeerstraat 15 te Amsterdam,
geïnfimesrde, oorspronkelijk eiseres.
De Raad van Beroep (Tweede Kamer) van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond. ingevolge de Statuten en het Arbitrageregle
ment van die Bond benoemd en aangewezen als arbitragecol
lege voor de beslechting van geschillen in tweede en hoogste
instantie tussen leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond;
IN AANMERKING NEMENDE:
het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Geschillen
(Eerste Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, gewe
zen op 25 mei 1966, van welk vonnis de beslissing luidt:
„VEROORDEELT gedaagde om binnen drie dagen na be
tekening van het bevelschrift van de Arrondissements-Recht-
bank te Amsterdam op het onderhavig vonnis aan eiseres tegen
behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
25.000,- (vijfentwintigduizend gulden); ONTZEGT aan
eiseres haar vordering tot rentevergoeding; VEROORDEELT ge
daagde voorts in de geschilkosten bedragende 50.-."
IN AANMERKING NEMENDE VOORTS:
dat appellante op 14 juni 1966 hoger beroep heeft aangetekend
tegen de uitspraak van de Commissie van Geschillen (Eerste
Kamer) dd. 25 mei 1966, van welk stuk afschrift aan dit von
nis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn in
gelast;
dat geïntimeerde op 21 juni 1966 tegenberoep heeft aanhangig
gemaakt, van welk stuk eveneens afschrift aan dit vonnis
is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn inge
last";
aat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting op
woensdag 19 october 1966 op het Bureau van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, tenein
de haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse stand
punten nader mondeling toe te lichten;
dat aldaar zijn verschenen de heren H. N. de Haan, gedele
geerd commissaris, belast met het bestuur, en Mr. M. V. v.d.
Wonde, rechtskundig raadsman van appellante enerzijds, en de
heren L. van Dommelen, directeur, en Mr. J. van Schaik,
rechtskundig raadsman van geïntimeerde anderzijds;
dat Mr. M. V. v.d. Wonde namens appellante in hoofdzaak
heeft verklaard, dat appellante in 1963 toen zij in ernstige
moeilijkheden verkeerde op een aantal bevriende relaties een
beroep heeft gedaan om financiële steun, met als gevolg dat
ook geïntimeerde appellante een bedrag ter beschikking heeft
gesteld om een financieel debacle te voorkomen; dat geïnti
meerde evenals de andere geldschieters hiermede de bedoeling
had appellante als onafhankelijk niet-Amerikaans filmverhuur
kantoor te doen voortgaan; dat dit de eerste doelstelling was
en het hiermede in strijd is thans het geld te gaan terugvorde
ren, omdat dit het voortbestaan van appellante bedreigt; dat ge-
intimeerde het bedrag heeft gestort zonder te wachten of een
totaalbedrag van 350.000,bijeenkwam en of het syndicaat tot
stand kwam; dat dit uiteindelijk niet is gebeurd; dat appellante
nooit iets heeft gegarandeerd op dit punt; dat geïntimeerde een
en ander ook nimmer als een voorwaarde voor de betaling heeft
gesteld en nadien ook niet op de totstandkoming van het syndi
caat heeft aangedrongen; dat geïntimeerde op een gegeven