dat de heer Van Dok namens eiseres in hoofdzaak heeft ver klaard, dat hij op 29 mei 1965 een overeenkomst met ge daagde is aangegaan betreffende de levering van 5 films, waaronder de film ,,Spel met vuur" met de acteur Sean Con nery; dat gedaagde genoemde film niet kon leveren, omdat de film op 6 januari 1966 moest worden vertoond in het Bio Theater te Amsterdam; dat deze film derhalve vervangen is door de film „Commando des doods"; dat eiseres echter van de zijde van gedaagde de toezegging is gedaan, dat haar latei- een andere film met Sean Connery. bijvoorbeeld „Doctor No" zou worden geleverd; dat gedaagde daarmede in gebreke is gebleven: dat eiseres het standpunt heeft ingenomen, dat dan de film „Met z'n neus in de boter" moest vervallen; dat zij deze film dan ook niet heeft vertoond; dat zij gedaagde daar van kennis heeft gegeven, maar dat deze haar toch een som matie door de Filmhuurschuldcommissie heeft doen zenden; dat deze sommatie ten onrechte is verzonden en dat de door gedaagde ingestelde vordering van filmhuur dan ook ongegrond is; dat de heer Van Collem namens gedaagde hiertegen in hoofd zaak heeft aangevoerd, dat de film „Spel met vuur", waarin de acteur Sean Connery een hoofdrol vervult, niet behoort tot de serie der James-Bond-films; dat de exploitatieresultaten van de film „Spel met vuur" niet bevredigend waren; dat het dan ook begrijpelijk is, dat eiseres ermede accoord is gegaan, dat de film „Spel met vuur" van het tussen partijen aangegaan con tract kwam te vervallen; dat eiseres in plaats daarvan gehuurd heeft de film „Commando des doods"; dat er bij deze ruil geen sprake is geweest van het vervallen van de film „Met z'n neus in de boter"; dat eiseres wellicht tegenover gedaagde de wens heeft geuit, dat haar een der James-Bond-films zou wor den geleverd, maar dat gedaagde dienaangaande geen toezeg ging heeft gedaan en gezien de lopende verplichtingen met an dere Amsterdamse bioscopen ook geen toezegging kon doen; dat eiseres voor de Paasweek 1966 (7-14 april) bij gedaagde had geboekt de film „Met z'n neus in de boter"; dat gedaagde tijdig de voorfilm van deze hoofdfilm aan eiseres heeft verzonden; dat eiseres deze voorfilm niet heeft geweigerd; dat gedaagde de copie van de film „Met z'n neus in de boter" tijdig aan eiseres heeft gezonden; dat eiseres de copie evenmin heeft geweigerd; dat ge daagde daarna uit een advertentie gezien heeft, dat eiseres in de Paasweek een andere hoofdfilm, namelijk „Gezworen vijan den" zou vertonen; dat zij telefonisch hierover opheldering heeft gevraagd aan eiseres, maar dat de directeur van eiseres haar heeft geantwoord, dat hij wel de film „Met z'n neus in de boter" zou vertonen, echter onder een andere titel; dat gedaag de derhalve het standpunt inneemt, dat zij op grond van het tussen partijen bestaand contract, de vastgelegde inzetdatum, het accepteren van de voorfilm en de copie van de film „Met z'n neus in de boter" en de verklaring van eiseres, dat zij deze film onder een andere titel vertoonde, gerechtigd is geweest aan eiseres de sommatie der Filmhuurschuldcommissie te doen zenden en dat gedaagde aanspraak maakt op betaling van de filmhuur overeenkomstig artikel 12 van het Aanvullingsregle ment Bondsvoorwaarden; dat de heer Van Dok namens eiseres verder in hoofdzaak heeft ontkend, dat hij de copie van de film „Met z'n neus in de boter" na ontvangst niet onmiddellijk heeft teruggezonden, maar dat hij daartoe eerst later is overgegaan; dat hij aan ge daagde heeft medegedeeld, dat hij genoemde film niet zou vertonen; dat hem door gedaagde als compensatie voor „Spel met vuur" de film „Doctor No" of „Veel liefs uit Moskou" in het vooruitzicht is gesteld, echter met de bepaling dat er eerst een copie van een van deze films vrij moest zijn; dat de heer Van Collem namens gedaagde heeft ontkend, dat aan eiseres als compensatie voor de film „Spel met vuur" een der James-Bond-films zou zijn toegezegd; dat gedaagde eise res niet ontslagen heeft van de verplichting om de film „Met z'n neus in de boter" te vertonen; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dit arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het on derhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederland sche Bioscoop-Bond; dat in artikel 8 van de Algemene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films, die van toepassing zijn op de tussen par tijen op of omstreeks 29 mei 1965 onder andere voor de film „Met z'n neus in de boter" aangegane overeenkomst, is be paald, dat de huurder (i.c. eiseres) verplicht is tot betaling van de volle overeengekomen auteursprijs, ook al wordt door hem minder afgenomen dan is overeengekomen of zelfs in het ge heel niets afgenomen, onverminderd het bepaalde in artikel 24 dezer voorwaarden (welk artikel betrekking heeft op het hier niet in geding zijnde geval van overmacht); dat daaruit volgt, dat eiseres ondanks het feit, dat zij niet tot vertoning van de haar tijdig geleverde film „Met z'n neus in de boter" gedurende het overeengekomen tijdvak (van vrijdag 8 tot en met dinsdag 12 april 1966) is overgegaan, de auteurs- prijs aan gedaagde verschuldigd is; dat eiseres haar bewering, als zou haar ter compensatie van het annuleren van de film „Spel met vuur" een andere film met de acteur Sean Connery zijn toegezegd hetgeen ge daagde heeft bestreden - niet met bewijzen heeft gestaafd, daargelaten dat al ware die toezegging wel gedaan, eiseres daaraan niet het recht had kunnen ontlenen om de overeen komst met gedaagde betreffende de vertoning van de film „Met z'n neus in de boter" eenzijdig te verbreken; dat gedaagde dan ook terecht aan eiseres de sommatie der Filmhuurschuldcommissie heeft doen zenden; dat de door eiseres aan gedaagde verschuldigde auteursprijs voor de film „Met z'n neus in de boter", in aanmerking nemen de artikel 8 der Bondsvoorwaarden en art. 12 van het Aan vullingsreglement Bondsvoorwaarden, de overeengekomen con dities en de door eiseres in de Paasweek 1966 gemaakte re cettes, geraamd moet worden op 275,-; dat aan eiseres haar vordering moet worden ontzegd met haar veroordeling in de geschilkosten, bedragende 50,-. RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK HEID: ONTZEGT aan eiseres haar vordering met haar veroordeling in de geschilkosten, bedragende 50,-; VERKLAART dat gedaagde de sommatie no. 13551 terecht door de Filmhuurschuldcommissie aan eiseres heeft doen uit brengen; VERSTAAT dat van het door eiseres bij het Bondsbureau ge deponeerde bedrag a 300,- aan gedaagde 275,- behoort te worden uitgekeerd en dat de rest a 25,- moet worden aangewend tot betaling van de arbitragekosten, zulks ter aan vulling van het reeds door eiseres bij het Bondsbureau ter waar borging van de arbitragekosten gedeponeerde bedrag van 25,-. Aldus gewezen te Amsterdam op woensdag, 23 november 1966. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Ne derlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgend ARBITRAAL VONNIS gewezen in zake: N.V. ASTORIA NOVA, gevestigd te Dordrecht exploiterende het Astoria Theater aan de Voorstraat 294 aldaar: verder te noemen: partij-Astoria contra N.V. FILMVERHUURKANTOOR NEDERLAND, gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende aldaar aan de Hobbema- straat 20. verder te noemen: partij-Nederland die in vrijwaring heeft doen oproepen: N.V. VERENIGDE NEDERLANDSE BIOSCOPEN, gevestigd te Leeuwarden en kantoorhoudende aldaar Nieuwestad 42, verder te noemen: partij-Leeuwarden. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Ne derlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitra ge-Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbi trage-college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat partij-Astoria met een request gedateerd 12 september 1966 een geschil contra partij-Nederland heeft aanhangig ge maakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat partij-Nederland met een brief dd. 16 september 1966 verzocht heeft partij-Leeuwarden in vrijwaring op te roepen, van welke brief een afschrift aan dit vonnis is gehecht en die beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zit ting, gehouden op woensdag 23 november 1966 op het Bonds bureau te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn de heren P. Mertens, procuratie houder en gemachtigde van partij-Astoria, J. de Wilde, direc- 30

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1967 | | pagina 30