teur van partij-Nederland en H. Zondervan, directeur van par tij-Leeuwarden; dat de heer De Wilde namens partij-Nederland in hoofdzaak heeft verklaard, dat zij aan partij-Leeuwarden tijdig een in structie voor de doorzending van de voorfilm van de film „Eddie slaat ze door deuren en ruiten" naar het Astoria Theater te Dordrecht heeft gezonden en zij derhalve ingevolge artikel 19 der Bondsvoorwaarden van partij-Leeuwarden vordert, dat deze partij-Nederland zal vrijwaren voor de gevolgen van de eventuele toewijzing van de vordering van partij-Astoria; dat de heer Zondervan namens partij-Leeuwarden in hoofdzaak verklaard heeft, dat het door een samenloop van omstandig heden op donderdag, 4 mei 1966 niet gelukt is de voorfilm in kwestie nog voor sluitingstijd op het station van de Nederland se Spoorwegen te Leeuwarden ter verzending naar Dordrecht te bezorgen; dat echter de in dienst van partij-Leeuwarden zijnde operateur in de nacht van 4 op 5 mei ernstig ziek is geworden en dat het daaraan te wijten is, dat de voorfilm op vrijdag 5 mei eerst met de trein van 8.25 uur verzonden kon worden; dat als alles normaal verlopen was de voorfilm die dag om 11.44 uur in Dordrecht had kunnen arriveren; dat partij-Asto ria die vrijdag eerst om circa 14.30 uur heeft laten weten, dat de voorfilm niet was aangekomen; dat het in ieder geval ook aan de Spoorwegen te wijten is dat de voorfilm die dag in het geheel niet bij partij-Astoria is afgeleverd; dat partij-Leeuwar den, hoewel erkennende dat zij de voorfilm niet per eerste gele genheid na de laatste vertoning heeft verzonden het standpunt inneemt, dat de door partij-Astoria gevorderde schadevergoe ding a 60,- veel te hoog is; dat de heer Mertens namens partij-Astoria in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij op vrijdag, 5 mei 1966 3 a 4 maal het station der Nederlandse Spoorwegen heeft opgebeld om te informeren naar de aankomst van de voorfilm; dat gewoonlijk de zendin gen films 's morgens arriveren en door Van Gend en Loos tus sen 12.00 en 14.30 uur bij het Astoria Theater worden besteld; dat als een pak films eenmaal in de bestelauto van Van Gend en Loos is geladen niemand op het station meer weet, of het pak films al dan niet is aangekomen; dat partij-Astoria dan ook die vrijdag tot 14.30 uur heeft gewacht alvorens bij partij- Leeuwarden te reclameren; dat partij-Astoria de voorfilm pas op zaterdag, 6 mei heef ontvangen; dat zij de voorfilm in de drie voorstellingen, welke zij op 5 mei heeft gegeven niet heeft kunnen vertonen; dat partij-Astoria niet tot het instellen van de vordering zou zijn overgegaan ware het niet, dat partij- Leeuwarden in 1953 haar heeft gedwongen een schadevergoe ding van 60,- te betalen voor het te laat doorzenden van een voorfilm, waardoor deze in een middagvoorstelling niet kon worden vertoond; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop- Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitrage-reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het on derhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bio scoop-Bond; dat in artikel 19 der Algemene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films, die op de overeenkomst tussen partij-Neder land en partij-Leeuwarden van toepassing zijn, is bepaald, dat wanneer niet anders is overeengekomen (zoals het geval is) de huurder verplicht is de filmrollen per eerste gele genheid na de laatste voorstelling waarvoor ze bestemd waren, door te zenden aan het adres of de adressen, welke hem door de verhuurder zijn opgegeven; dat partij-Leeuwarden de voorfilm in kwestie niet per eerste gelegenheid na de laatste voorstelling waarvoor de voorfilm bestemd was, aan partij-Astoria, zijnde het hem tijdig door partij-Nederland opgegeven adres, heeft doorgezonden; dat partij-Nederland derhalve terecht gevorderd heeft, dat par tij-Leeuwarden haar zal vrijwaren voor de gevolgen van toe wijzing van de vordering, ingesteld door partij-Astoria; dat ook de vordering van partij-Astoria steunt op artikel 19 der Bondsvoorwaarden, aangezien vaststaat, dat partij-Leeuwar den de voorfilm. niet per eerste gelegenheid na de laatste voor stelling heeft verzonden; dat partij-Leeuwarden trouwens rekening had moeten houden met de voor de hand liggende moeilijkheden (overladen!) bij verzending van een film van Leeuwarden naar Dordrecht en dus zeker niet de eerste verzendingsgelegenheid had mogen verzuimen; dat wat de hoogte der schadevergoeding aangaat, als basis aan genomen dient te worden de vertoningsprijs van een reclame film in het Astoria-theater te Dordrecht, zijnde ƒ3,35 per me ter per week en de lengte der voorfilm, bedragende 48 meter; dat de schade geacht kan worden te bedragen een zevende deel van 48 maal 3,35, dat is dus 22,87, verhoogd met te lefoonkosten e.d. geraamd op 10,- is in totaal 32.87; dat de vordering van partij-Astoria derhalve tot een bedrag van 32,87 behoort te worden toegewezen en dat partij- Leeuwarden mitsdien tot betaling van dit bedrag moet worden veroordeeld; dat partij-Leeuwarden moet worden veroordeeld in de ge- schilkosten, bedragende 50. RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: VEROORDEELT partij-Leeuwarden om tegen behoorlijk be wijs van kwijting aan partij-Astoria te betalen 32.87; VEROORDEELT partij-Leeuwarden voorts in de arbitrage- kosten bedragende 50,-. Aldus gewezen te Amsterdam op woensdag, 23 november 1966. DE COMMISSIE VAN GESCHILLEN (TWEEDE KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgend ARBITRAAL VONNIS gewezen inzake: A. J. COSIJN, exploitant van het Astra Theater te Wassenaar. wonende te Oegstgeest en domicilie gekozen hebbende ten kan tore van Mr. W. B. H. A. Heskes aan de Zoeterwoudsesingel 106 te Leiden, eiser contra N.V. DE GULDEN WEG, gevestigd te Wassenaar, kantoor- houdende ten huize van haar directeur, J. van Bentum, aan de Smaragdhorst 481 te 's-Gravenhage, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Ne derlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitra gereglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitra gecollege voor de beslechting van geschillen, waaromtrent het daarbij betrokken lid van de Bond met de andere partij is over eengekomen, dat zij ter beslechting zullen worden onderworpen aan de Arbitrage, zoals die is geregeld in het Arbitrage-Regle ment; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiser bij request dd. 6 oktober 1966 van zijn gemachtigde, Mr. W. B. H. A. Heskes, een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie op 3 november 1966 partijen heeft opge roepen tot haar zitting, gehouden op woensdag 23 november 1966 op het Bondsbureau te Amsterdam; dat eiser met een brief van zijn gemachtigde gedateerd 10 november 1966 aan de Commissie heeft medegedeeld, dat hij een brief gedateerd 20 oktober 1966 van gedaagde heeft ontvan gen, waaruit hij concludeert, dat gedaagde bereid is de om streden lichtreclame voor zijn kosten te laten herstellen, waar mede één geschilpunt tussen partijen is beslecht en dat er dus overblijft het punt van de schadeloosstelling; dat ter zitting van 23 november 1966 verschenen zijn eiser persoonlijk en zijn rechtskundig raadsman Mr. W. B. H. A. Heskes, en J. van Bentum, directeur van gedaagde; dat de Voorzitter der Commissie, de heer de Wilde, verklaard heeft, dat eiser aanvankelijk twee vorderingen tegen gedaagde heeft ingesteld, dat eiser blijkens zijn brief van 10 november 1966 één geschilpunt als beslecht beschouwt en dat er dan al leen de eis tot schadeloosstelling overblijft; dat Mr. Heskes namens eiser in hoofdzaak verklaard heeft, dat hem niet duidelijk is wat gedaagde in zijn brief van 20 oc- tober 1966 met de woorden „geheel sans préjudice" bedoelt; dat hij het overigens aan het beleid der Commissie overlaat om uit te maken wat er verder in deze zal geschieden; dat de heer Van Bentum namens gedaagde eisers vordering tot schadeloosstelling heeft betwist; OVERWEGENDE: dat eiser lid is van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat in het op of omstreeks 22 juli 1963 tussen partijen aangegaan contract voor de verhuur en huur van het Astra Theater te Wassenaar is bepaald: „Alle geschillen, voortvloeiende uit deze overeenkomst, zullen met uitsluiting van de burgerlijke rech ter onderworpen zijn aan de Commissie van Geschillen van de Nederlandsche Bioscoop-Bond", 31

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1967 | | pagina 31