32
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder
havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als
arbitraalcollege, welke beslissingen vatbaar zijn voor hoger be
roep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond;
dat eiser een van zijn vorderingen namelijk om gedaagde te
veroordelen om de lichtreclame in kwestie te doen herstellen
als beslecht beschouwt, zodat er alleen overblijft de andere vor
dering, namelijk om aan eiser alle schade te vergoeden, ont
staan door het niet functioneren van de lichtreclame;
dat, nu het geschilpunt in hoofdzaak vervallen is en door
eiser niet meer aan het oordeel van de Commissie is voorge
legd en derhalve niet meer uitgemaakt kan worden of ge
daagde al dan niet verplicht was de lichtreclame te herstellen,
de tweede vordering niet meer ontvankelijk moet worden ge
acht, daar het al dan niet toekennen van een schadeloosstelling
afhankelijk is van het geschilpunt in hoofdzaak, dat aan het
oordeel van de Commissie is onttrokken;
dat eiser moet worden veroordeeld in de geschilkosten, bedra
gende 50,-.
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN
NAAR BILLIJKHEID:
VERKLAART eiser niet ontvankelijk in zijn eis tot schadeloos
stelling;
veroordeelt eiser in de geschilkosten, bedragende 50,-.
Aldus gewezen te Amsterdam op woensdag, 23 november 1966.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond heeft het volgend
ARBITRAAL VONNIS
gewezen inzake:
C. VAN ZOMEREN, eigenaar van het Technisch Bureau
„Cinema", wonende te Soest, aan de Beckeringhstraat 7,
eiser
contra
N.V. MAATSCHAPPIJ TOT EXPLOITATIE VAN BIO
SCOOPTHEATERS „CENTRUM", gevestigd te Nijmegen en
kantoorhoudend aldaar aan de Houthof 51,
gedaagde
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage-
Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage
college voor de beslechting van geschillen tussen leden en dona
teurs van de Bond;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiser bij request gedateerd 27 augustus 1966 een geschil
contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request
een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt
als hier te zijn ingelast;
dat gedaagde met zijn brief van 2 september 1966 verzocht
heeft alvorens de zaak te behandelen, de situatie in het Corso
Theater te Nijmegen te zullen opnemen;
dat de Commissie, aan dit verzoek gevolg gevende, de tech
nische dienst van de Nederlandsche Bioscoop-Bond verzocht
heeft bij het Corso Theater te Nijmegen een technisch onder
zoek in te stellen;
dat de technische dienst dit onderzoek op 11 november 1966
heeft ingesteld en daarover op 14 november 1966 rapport aan
de Commissie heeft uitgebracht van welk rapport een afschrift
aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te
zijn ingelast;
dat de Commissie op 15 november 1966 de tekst van het rap
port van de technische dienst ter kennis van beide partijen
heeft gebracht;
dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zit
ting, gehouden op woensdag, 23 november 1966, op het Bonds
bureau te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn eiser persoonlijk en de heer J. H. H.
van der Mars, directeur van gedaagde;
dat de heer Van der Mars namens gedaagde in hoofdzaak heeft
verklaard, dat zijn eerste bezwaar tegen eisers rekening gericht is
tegen het in rekening brengen van een bedrag van circa 275,--
voor een oud projectiedoek en ten tweede acht hij het onjuist,
dat eiser hem vier maal 32,autokosten in rekening
heeft gebracht; dat hij van mening is, dat eiser hem van te voren
had moeten waarschuwen, dat de kosten van het in orde bren
gen en plaatsen van het tweedehands projectiedoek zo hoog
zouden oplopen, waartoe te meer reden was, omdat een geheel
nieuw doek circa 350,- zou hebben gekost; dat gedaagde ove
rigens van mening is, dat het projectiedoek zoals uit het rap
port van de technische dienst blijkt, niet op de gebruikelijke ma
nier, door middel van ponsringen en spankoorden is aange
bracht; dat gedaagde bereid is, zoals hij op 3 augustus 1966
heeft aangeboden, eiser een bedrag van 500,tegen volledi
ge kwijting te betalen;
dat de Voorzitter der Commissie, de heer Jde Wilde, de heer
Van der Mars de vraag heeft gesteld, of hij alvorens eiser op
dracht tot plaatsing van het projectiedoek te geven, prijsopgave
heeft gevraagd;
dat de heer Van der Mars namens gedaagde hierop in hoofd
zaak heeft geantwoord, dat hij geen offerte heeft gevraagd,
omdat hij op de deskundigheid van eiser heeft vertrouwd;
dat eiser hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat zijner
zijds aan gedaagde geen tweedehands projectiedoek is aangebo
den, maar dat hij het doek in kwestie in opdracht van gedaag
de bij de verkoper in ontvangst heeft genomen en de door
gedaagde met de verkoper overeengekomen prijs heeft betaald;
dat eiser gedaagde nimmer geadviseerd heeft een tweedehands
projectiedoek aan te schaffen; dat gedaagde bij de oplevering van
het projectiedoek en het kader geen enkele aanmerking heeft
gemaakt; dat gedaagde eerst nadat eiser op betaling van zijn re
kening had aangedrongen, bezwaar heeft gemaakt tegen de ge
declareerde reiskosten en daarvoor 100,van het bedrag der
rekening wilde aftrekken; dat eiser daarmede geen genoegen
heeft genomen; dat hij het standpunt inneemt, dat de in reke
ning gebrachte kosten zijn gemaakt en dat hij de berekende uren
heeft gewerkt en dat op zijn rekening niets valt aan te mer
ken; dat hij derhalve volledige betaling van het gevorderd be
drag eist; dat wat de door de technische dienst gerapporteerde
bevestigingswijze van het doek betreft, eiser van mening is,
dat men een plastic doek niet zonder meer met zeilogen
(ponsringen) en koorden kan bevestigen; dat de in gedaagdes
theater toegepaste bevestigingswijze afdoende is en dat er geen
vrees behoeft te bestaan voor uitscheuren;
OVERWEGENDE:
dat eiser donateur en gedaagde lid is van de Nederlandsche Bio
scoop-Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1
van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bio
scoop-Bond alle geschillen tussen leden en donateurs van de
Bond met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onder
worpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat
arbitrage-reglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het on
derhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen
als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger
beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond;
dat gedaagdes bezwaar tegen eisers rekening, namelijk dat het
geleverde tweedehands projectiedoek door de gemaakte kosten
in vergelijking met de prijs van een nieuw doek te duur is ge
worden, ongegrond moet worden geacht, aangezien gedaagde
niet heeft aangetoond, dat er meer kosten in rekening zijn ge
bracht dan er in werkelijkheid zijn gemaakt;
dat van gedaagde die alvorens de opdracht tot plaatsing
van het projectiedoek aan eiser te geven geen prijsopgave van
eiser heeft gevraagd als ervaren bioscoopexploitant verwacht
mag worden, dat zij in staat is om zelf te beoordelen, of de aan
schaffing en het pasklaar maken van een tweedehands projec
tiedoek verantwoord is;
dat er overigens geen reden is om aan te nemen, dat de door
eiser in rekening gebrachte kosten en arbeidslonen onredelijk
zouden zijn, hetgeen ook geldt voor de reiskosten;
dat wat de door de technische dienst geconstateerde, van het
gebruikelijke afwijkende bevestigingswijze van het doek betreft,
in aanmerking genomen moet worden, dat bij verkleining van
een reeds gebruikt doek afwijkingen noodzakelijk kunnen zijn
en dat de totale indruk van het projectiedoek vanuit de zaal ge
zien, goed is;
dat gedaagdes bezwaren tegen de ingestelde vordering derhalve
ongegrond moeten worden geacht;
dat mitsdien eisers vordering moet worden toegewezen met ver
oordeling van gedaagde in de geschilkosten, bedragende
50,—.
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN
NAAR BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van
kwijting aan eiser te betalen het gevorderd bedrag van 794,46;
VEROORDEELT gedaagde voorts in de geschilkosten, bedra
gende 50,
Aldus gewezen te Amsterdam op woensdag, 23 november 1966.