De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder- landsche Bioscoop-Bond heeft het volgend ARBITRAAL VONNIS gewezen inzake: N.V. BOUW- EN HANDELMAATSCHAPPIJ HET BINNEN HOF VII, gevestigd te 's-Gravenhage, exploiterende het Roxy Theater en kantoor houdende aldaar aan de Boekhorststraat 102, eiseres contra N.V. CORONA FILM, gevestigd te Amsterdam en kantoor hou dende aldaar aan de Rooseveltlaan 51, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder- landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage- Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting van geschillen tussen de leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request dd. 15 maart 1967 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een af schrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op woensdag 29 maart 1967 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn de heren M. S. Schaap, directeur van eiseres en H. Kroonenberg, directeur van gedaagde; dat de heer Kroonenberg namens gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij aan de heer M. S. Schaap in diens kwaliteit van directeur van de Cinema Du Midi (geëxploiteerd door de Maatschappij tot Exploitatie van Bioscooptheaters Du Midi N.V.) een optie heeft gegeven op de tweede vertoning Den Haag voor de films „Zeventien" en „Katten"; dat het nooit zijn bedoeling is geweest de heer Schaap de keus te laten om de films hetzij in Cinema Du Midi, hetzij in het Roxy Theater in Den Haag te vertonen; dat het gedaagde trouwens niet mogelijk was deze films voor tweede vertoning Den Haag in het Roxy Theater, gelegen aan de Boekhorststraat 102 af te staan, daar zij reeds eerder een contract, gedateerd 17 mei 1966, voor de films was aangegaan met de directie van het Thalia Theater, eveneens gelegen aan de Boekhorststraat en wel op no. 47 met de bepaling, dat de films in tweede of derde weekvertoning Den Haag, maar in eerste vertoning „omgeving Boekhorst straat" zullen worden geleverd; dat er in de ter Cinema Du Midi gevoerde gesprekken betreffende deze films tussen partijen nooit gesproken is over het Roxy Theater; dat de heer Schaap namens eiseres hierop in hoofdzaak heeft geantwoord, dat gedaagde hem een optie op de tweede ver toning Den Haag heeft gegeven; dat films in het genre van „Zeventien" nooit in Cinema Du Midi, maar wel in het Roxy Theater worden vertoond; dat eiseres bij het opgeven van de inzetdatum voor de film „Zeventien" alleen over het Roxy Theater heeft gesproken; dat het toekennen van een première voor „omgeving Boekhorststraat" ongebruikelijk is; dat ge daagde aan eiseres het recht van tweede vertoning Den Haag heeft gegeven en dat gedaagde daarbij niet de „omgeving Boek horststraat" kan uitschakelen; dat eiseres haar vordering mede baseert op artikel 4 der Algemene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, waarin is bepaald „De betreffende films mogen door de huur der slechts worden vertoond in het theater, respectievelijk op het adres als in de overeenkomst is bepaald. Is in de over eenkomst daaromtrent niets bepaald, dan mag de vertoning slechts geschieden in één der theaters, waarover de huurder ter plaatse, waarvoor de overeenkomst is aangegaan, de volle be schikking heeft"; dat uit deze bepaling immers volgt, dat eiseres heeft uit te maken in welke van haar beide theaters zij de films zal vertonen, zodat gedaagde haar ten onrechte wil beletten de films, waarop zij een voorkeursrecht heeft verworven, in het Roxy Theater te vertonen; dat de heer Kroonenberg namens gedaagde aan de Commissie heeft overgelegd het contract gedateerd 17 mei 1966, aangegaan tussen gedaagde en de directie van het Thalia Theater betref fende de beide films in kwestie; dat het lid der Commissie, de heer W. Hulshoff Pol, gevraagd heeft, waarom gedaagde geen contract met eiseres heeft uitge schreven; dat de heer Kroonenberg namens gedaagde in hoofdzaak ge antwoord heeft, dat hij niet gewend is opties te verlenen en dat hij overigens niet weet, waarom hij de schriftelijke bevesti ging achterwege heeft gelaten; dat trouwens ook eiseres de optie niet aan gedaagde heeft bevestigd; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop- Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitrage reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop- Bond; dat enerzijds eiseres gesteld heeft, dat gedaagde haar een ver toningsovereenkomst heeft aangeboden betreffende twee films, hetgeen dus uitsluitend betrekking kan hebben op het Roxy Theater dat eiseres exploiteert, maar dat anderzijds gedaagde beweert alleen een optie te hebben verleend voor vertoning der beide films in Cinema Du Midi, hetwelk echter niet door eiseres, maar door de Maatschappij tot Exploitatie van Bioscooptheaters Du Midi N.V. wordt geëxploiteerd; dat eiseresses beroep op artikel 4 der Bondsvoorwaarden niet opgaat, aangezien eiseres in Den Haag alleen de beschikking heeft over het Roxy Theater en dat het daarbij geen verschil maakt of haar directeur ook directeur is van de andere naam loze vennootschap, die de Cinema Du Midi in Den Haag exploiteert; dat er, waar beide partijen elkaar lijnrecht tegenspreken en bij gebrek aan enig schriftelijk bewijsstuk, slechts één conclusie mogelijk is en wel, dat er tussen partijen geen wilsovereen komst is bereikt met betrekking tot de vertoning der beide films in kwestie en dat mitsdien aan eiseres haar vordering als zijnde niet gegrond, moet worden ontzegd; RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK HEID: ONTZEGT aan eiseres haar vordering met haar veroordeling in de arbitragekosten, bedragende 50, Aldus gewezen te Amsterdam op 29 maart 1967. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond heeft het volgend ARBITRAAL VONNIS gewezen inzake: N.V. PARAMOUNT FILMS, gevestigd te Amsterdam en kan toor houdende aan de Hobbemastraat 20 aldaar, eiseres contra M. J. SINTENIE, exploitant van het Tivoli Theater te Noord- scharwoude en wonende aldaar aan de Dorpsstraat 201, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage- Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting van geschillen tussen de leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request dd. 11 november 1966 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een af schrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn ingelast;

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1967 | | pagina 47