OVERWEGENDE: dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op woensdag 29 maart 1967 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond te Amsterdam: dat aldaar verschenen is de heer J. de Wilde, gemachtigde van eiseres, alsmede gedaagde persoonlijk; dat de heer J. de Wilde namens eiseres in hoofdzaak heeft verklaard, dat eiseresses vordering steunt op een opgave van de Recette-Controledienst van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; dat deze dienst heeft vastgesteld, dat gedaagde ten aanzien van een aantal door eiseres geleverde films een onjuiste berekening van de netto-recettes heeft toegepast, waardoor hij in totaal aan eiseres 160,16 te weinig filmhuur heeft afgedragen; dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat zijn berekeningswijze der recettes gebaseerd is op een vroeger door een der controleurs van de recette-controledienst kenbaar gemaakte opvatting; dat de recette-controledienst weliswaar later een andere opvatting bleek te zijn toegedaan, maar dat er voor deze verandering van opvatting geen grond is, omdat er sinds dien in de omstandigheden, die tot het aanvankelijke standpunt hebben geleid, generlei verandering is gekomen; dat gedaagde derhalve de gegrondheid der ingestelde vordering blijft be twisten dat de heer De Wilde namens eiseres hierop in hoofdzaak heeft geantwoord, dat eiseres haar vordering handhaaft; dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop- Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitrage reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop- Bond; dat de door gedaagde toegepaste berekeningswijze van de netto recettes, behaald met de films van eiseres, in strijd is met de daarop betrekking hebbende bepalingen van het Aanvullings reglement Bondsvoorwaarden; dat de recette controledienst dan ook terecht gerapporteerd heeft, dat gedaagde aan eiseres 160,16 wegens te weinig af gerekende filmhuur verschuldigd is; dat derhalve de vordering moet worden toegewezen met ge- daagdes veroordeling in de arbitragekosten, welke op 50, moeten worden vastgesteld; RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK HEID: OVERWEGENDE: VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwij ting aan eiseres te betalen 160,16 (eenhonderdzestig en 16/100 gulden), alsmede in de geschilkosten, bedragende 50, Aldus gewezen te Amsterdam op 29 maart 1967. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond heeft het volgend ARBITRAAL VONNIS gewezen inzake: UNIVERSAL FILM AGENCY N.V., gevestigd te Amsterdam en kantoor houdende aldaar aan het Damrak 55, eiseres contra CROONENBERGS EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ VAN BIOSCOPEN N.V., gevestigd te Helmond en kantoor houdende aldaar aan de Markt 18, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage- Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting van geschillen tussen de leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request dd. 13 maart 1967 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een af schrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op woensdag 29 maart 1967 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond te Amsterdam; dat aldaar verschenen is de heer L. J. Paerl, directeur van eiseres; dat gedaagde niet is verschenen en evenmin de tegen haar in gestelde vordering heeft tegengesproken of zich anderszins 'heeft verweerd; dat de heer Paerl namens eiseres in hoofdzaak verklaard heeft, dat gedaagde weliswaar beloofd heeft, nadat zij een sommatie van de Filmhuurschuld-Commissie had ontvangen, om de open staande filmhuur onmiddellijk te betalen, maar dat zij deze belofte niet is nagekomen; dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop- Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitrage reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop- Bond; dat gedaagde generlei verweer ter kennis van de Commissie heeft gebracht en dat de ingestelde vordering aan arbiters niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt; dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen met gedaagdes veroordeling in de arbitragekosten, welke zijn be paald op 50, RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK HEID: VEROORDEELT gedaagde om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen ƒ386,33 (driehonderdzesentach tig en 33/100 gulden), alsmede in de arbitragekosten bedragen de ƒ50,—. Aldus gewezen te Amsterdam op 29 maart 1967. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond heeft het volgend ARBITRAAL VONNIS gewezen inzake: DAMRAK THEATER N.V., gevestigd Ie Amsterdam, CINEAC DEN HAAG N.V., gevestigd te 's-Gravenhage en CINEAC ROTTERDAM N.V., gevestigd te Rotterdam, alle kantoorhou- dende te Amsterdam aan de Reguliersbreestraat 31-33, verder te noemen: eiseresfen contra HAFBO N.V., gevestigd te Amsterdam en aldaar kantoorhou- dende aan de Sarphatistraat 43, verder te noemen: gedaagde. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage- Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de Eond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseressen bij request dd. 21 maart 1967 een geschil contra gedaagde hebben aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op maandag 5 juni 1967 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond te Amsterdam;

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1967 | | pagina 48