College van Appel
OVERWEGENDE:
CROONENBERGS EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ VAN
BIOSCOPEN N.V., gevestigd te HELMOND en kantoorhou-
dende aldaar aan de Markt 18,
gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder-
landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage-
Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage
college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de
Bond onderling;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request d.d. 21 maart 1967 een geschil contra
gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een af
schrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt
als hier te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zit
ting, gehouden op maandag 5 juni 1967 op het Bureau van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond te Amsterdam;
dat aldaar verschenen is de heer J. de Wilde, gemachtigde van
eiseres;
dat gedaagde niet is verschenen en evenmin de tegen hem
ingestelde vordering heeft tegengesproken of zich anderszins
heeft verweerd;
dat de heer De Wilde namens eiseres in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat gedaagde ondanks herhaalde aanmaningen met de
betaling van de achterstallige filmhuur in gebreke is gebleven;
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond
en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het
Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond
alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitslui
ting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bonds
arbitrage, zoals die is geregeld in dit arbitragereglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder
havige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als
arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger
beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond;
dat gedaagde generlei verweer ter kennis van de Commissie
heeft gebracht en dat de ingestelde vordering aan arbiters niet
onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen met
gedaagdes veroordeling in de arbitragekosten, welke zijn be
paald op 50,
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK
HEID:
VEROORDEELT gedaagde om aan eiseres tegen behoorlijk
bewijs van kwijting te betalen 330,13 (driehonderd dertig
gulden en 13/100 cent), alsmede in de arbitragekosten bedra
gende 50,(vijftig gulden).
Aldus gewezen te Amsterdam op 5 juni 1967.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond heeft het volgend
ARBITRAAL VONNIS
gewezen inzake:
RANK FILM DISTRIBUTORS (HOLLAND) N.V., gevestigd
te AMSTERDAM en kantoorhoudende aldaar aan de Hobbema-
straat 20,
eiseres
contra
CROONENBERGS EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ VAN
BIOSCOPEN N.V., gevestigd te HELMOND en aldaar kantoor-
houdende aan de Markt 18,
gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage-
Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage
college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de
Bond onderling;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request d.d. 21 maart 1967 een geschil contra
gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een af
schrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt
als hier te zijn ingelast;
dat de Comissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting,
gehouden op maandag 5 juni 1967 op het Bureau van de Ne
derlandsche Bioscoop-Bond te Amsterdam;
dat aldaar verschenen is de heer J. de Wilde, gemachtigde van
eiseres;
dat gedaagde niet is verschenen en evenmin de tegen hem in
gestelde vordering heeft tegengesproken of zich anderszins heeft
verweerd;
dat de heer J. de Wilde namens eiseres in hoofdzaak heeft
verklaard, dat gedaagde ondanks herhaalde aanmaningen met
de betaling van de achterstallige filmhuur in gebreke is ge
bleven;
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond
en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het
Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met
uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de
Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder
havige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als
arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger be
roep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond;
dat gedaagde generlei verweer ter kennis van de Commissie
heeft gebracht en dat de ingestelde vordering aan arbiters niet
onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen met
gedaagdes veroordeling in de arbitragekosten, welke zijn be
paald op 50,
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK
HEID:
VEROORDEELT gedaagde om aan eiseres tegen behoorlijk be
wijs van kwijting te betalen 231,28 (tweehonderd een en der
tig gulden en 28/100 cent), alsmede in de arbitragekosten be
dragende 50,(vijftig gulden).
Het College van Appèl van de Nederlandsche Bioscoop-Bond
heeft de navolgende uitspraak gedaan over het door de N.V.
Chicago Theater, exploitante van het Chicago Theater te Til
burg, gevestigd te Tilburg en kantoor houdende aldaar aan de
Heuvelring 77 verder te noemen appellante ingestelde
appèl tegen de beslissing van het Hoofdbestuur van de Neder
landsche Bioscoop-Bond dd. 2 november 1966.
Het College van Appèl van de Nederlandsche Bioscoop-Bond,
ingevolge de Statuten en het Algemeen Bondsreglement van
deze Bond benoemd en aangewezen voor het doen van uit
spraak over hoger beroepen tegen beslissingen van het Hoofd
bestuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, waarbij op grond
van artikel 15 van de Statuten een lid een straf is opgelegd,
gelet op de beslissing van het Hoofdbestuur van de Neder
landsche Bioscoop-Bond dd. 2 november 1966, luidende: „Ter
zake van het feit: dat U door een prijsvaststelling van 0,60
voor alle rangen voor de vertoning van de film „The great
race" in een middagvoorstelling op zondag 2 oktober 1966 in
het door U geëxploiteerde Chicago Theater te Tilburg, mede in
aanmerking genomen de voor deze voorstelling door U gemaakte
reclame, in strijd hebt gehandeld met de algemene belangen van
het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf heeft het Hoofdbestuur
besloten U ingevolge artikel 15 der Statuten de straf van boete
ten bedrage van 250,(tweehonderdenvijftig gulden) op te
leggen",
IN AANMERKING NEMENDE
dat appellante op 14 november 1966 hoger beroep tegen deze
beslissing dd. 2 november 1966 heeft aanhangig gemaakt, en dit
nader heeft toegelicht bij schrijven van 24 november 1966, van
welke stukken afschrift aan deze uitspraak is gehecht en waar
van de inhoud beschouwd wordt als hier te zijn ingelast;
dat het College tot zijn zitting op donderdag 12 januari 1967
op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, Jan
Luykenstraat 2 te Amsterdam appellante heeft opgeroepen, ten
einde te worden gehoord en een vertegenwoordiger van het
Hoofdbestuur in de gelegenheid heeft gesteld dit verhoor bij te
wonen;
dat ter zitting van het College dd. 12 januari 1967 zijn ver
schenen de heer H. C. van der Waarden, directeur van appel
lante, en de heer J. G. J. Bosman, gedelegeerde van het Hoofd
bestuur;
dat de heer Van der Waarden namens appellante de grieven
van appellante tegen de beslissing van het Hoofdbestuur nader
heeft gemotiveerd en daarbij in hoofdzaak heeft verklaard, dat
er voor de betrokken voorstelling één advertentie is geplaatst,
namelijk in het Nieuwsblad van het Zuiden van 30 september
1966; dat een tweede advertentie wel was opgegeven, maar is
teruggetrokken toen men moeilijkheden maakte; dat de voor
stelling verder alleen is aangekondigd door een geschreven