Wetswijziging Eenheid Notulen jaarstukken ting van een stichting tegemoet zien die gelden beschikbaar zal stellen die ons bedrijf ten goede moeten komen. Het fonds is geringer uitgevallen dan wij hadden gehoopt, namelijk de helft van wat de betrokken bewinds man, oud-minister Vrolijk, zich had voorgesteld. Dat mag dan een teleurstelling zijn geweest, het besluit in kwestie heeft in ieder geval de verdienste van een begin. Daarnaast zullen wij krachtig moeten voortgaan met onze pogingen de heffingspercentages van de vermakelijkheidsbelasting om laag te krijgen. Met name in de kleinere gemeenten blijken er in dit opzicht mogelijkheden te zijn. De Voorzitter releveerde, dat er een staatscommissie is in gesteld, die de minister zal moeten adviseren omtrent een eventuele wijziging van de Bioscoopwet. Ook in dit opzicht zal onze waakzaamheid niet mogen verslappen. Terecht is in het jaarverslag gesteld, dat de situatie op het gebied van de filmkeuring niet zo liberaal is als men doet voorkomen. Er blijft een zucht tot verbod en tot nakeuring van wat reeds centraal gekeurd is. Er is niettemin een afbrokkelings proces gaande, waaraan de keuring zelf meewerkt door haar dikwijls onbegrijpelijke beslissingen en motiveringen. Het recente voorbeeld van de film „Ongewijde aarde" is hiervan een duidelijk bewijs. Gelukkig passen de Kamer en de publieke opinie zich meer en meer aan aan de visuele emancipatie. Ook de film eist, zeker als het volwassenen betreft, de vrije meningsuiting voor zich op en aanvaardt geen grotere be perkingen dan voor welk uitdrukkingsmiddel ook gelden. Het is verheugend, dat een aantal gemeenten in het zui den van het land hebben besloten niet langer hun bevoegd heid tot nakeuring uit te oefenen. Men moet zich er overigens wel van bewust zijn, dat naar gelang de betekenis van de keuring minder wordt en het is heel wat om in een land waar men zich nu al veertig jaar op keuring heeft verlaten, aan een andere leefregel gewend te raken de verantwoordelijkheid van ons als ondernemers groter wordt. Natuurlijk hebben wij in ons be drijf te maken met de smaak van ons publiek en de ver langens van een jong publiek. Wij kunnen bezwaarlijk ne geren wat de internationale markt opbrengt. Wij kunnen als bedrijf dat te maken heeft met de filmische creativiteit, ook niet de aansluiting missen bij hetgeen zich in de wereld van het grote amusement, in de litteratuur en in de verschillen de publiciteitsmedia in het algemeen aan het uiten is. Maar het legt ons wel de verplichting op onze vakkennis hierbij aan te passen, en in het bijzonder bij de verkoop van de sex dienen de regels van de goede smaak in acht te worden genomen en wel in overeenstemming met de moderne op vattingen hierover. Tenslotte vroeg de heer Miedema aandacht voor het feit, dat het de laatste keer is, dat hij de ledenvergadering presideerde. Ik heb, aldus ging de heer Miedema verder, elf jaar geleden onder tragische omstandigheden, immers na het verscheiden van mijn ambtsvoorganger en goede vriend de heer Vermin, de voorzittershamer ter hand genomen. Ik heb in mijn werk veel medewerking gehad, ook veel tegen slagen moeten incasseren. Ik kan u echter wel de verzeke ring geven, dat ik al mijn best heb gedaan om de organisa tie te leiden volgens beproefde beginselen. Daarbij heb ik vooral één doel nagestreefd; dat is de een heid in onze organisatie. Wij zijn een unieke vereniging met leden van zeer heterogeen kaliber, niet alleen qua be drijfstak, maar ook in de bedrijfstakken zelve. Handhaving van de eenheid in onze bedrijfsorganisatie is onvoorwaar delijk. Het heeft mij juist zo getroffen, dat dit beginsel én in het organisatierapport van de heer Bosman én in het rap port van de studiecommissie als een groot goed naar voren is gebracht. Laat men vooral nu alles wat moeilijker wordt en er maat schappelijk min of meer een gezagscrisis gaande is en men ook individueel zijn mening meer tot gelding wil brengen, laat men vooral nu zuinig zijn op wat men heeft. Ik weet verbazend goed, dat men niet altijd het verleden tot voor beeld kan stellen men heeft met het heden te maken en naar de toekomst te kijken maar in een klein land, dat op het stuk van de filmvoorziening een ondergeschikte rol speelt en nu eenmaal niet de toon aangeeft in de grote pro ductiewereld, is het verenigd zijn van alle betrokkenen van het allergrootste gewicht. Juist nu de roep om grotere bedrijfseenheden toeneemt en de overheid gesteld is op ge sprekspartners die iets achter zich hebben, blijft dit verenigd zijn ook in de toekomst onze kracht. Hierna verklaarde de heer Miedema de vergadering voor ge opend. Uit het hartelijk applaus dat volgde bleek overduidelijk de grote waardering van de vergadering voor de openings rede van de Voorzitter. De notulen van de op 31 mei 1966 gehouden jaarlijkse ledenvergadering werden op voorstel van de Notulencom- missie, bestaande uit de heren H. S. Boekman en B. W. G. van Royen te Amsterdam en H. Zondervan te Leeuwarden, goedgekeurd. Tot leden van de commissie belast met het nazien van de notulen van deze jaarvergadering werden benoemd de heren S. Barnstijn te Utrecht, M. J. W. Peters te Venlo en F. Vaal te Hilversum. Vervolgens werd dispensatie verleend van het bepaalde, in artikel 26 der Statuten met betrekking tot het houden van de jaarvergadering voor of op 31 maart. Er waren enige kennisgevingen van verhindering ingeko men, onder andere van het lid van het Hoofdbestuur, Drs. J. A. M. Bouts uit Geleen wegens ziekte. Bij de hierna aan de orde gestelde behandeling van het jaarverslag verklaarde de heer E. Alter uit Den Haag, dat hij in tegenstelling tot hetgeen op dit punt in het jaarverslag is te kennen gegeven van mening is, dat bij de gemeenten zuiver budgettaire overwegingen een rol spelen, waar het de handhaving der vermakelijkheidsbelasting betreft, en niet de doctrine. Afschaffing van de filmkeuring kan zijns in ziens ook het gevaar inhouden, dat men afhankelijk wordt van de inzichten van de burgemeesters. De recente recette- en bezoekcijfers wettigen naar de mening van de heer Alter niet het optimisme, dat uit het jaarverslag spreekt. De Voorzitter stelde hiertegenover, dat uit het feit, dat de gemeentebesturen met gulle hand subsidies verlenen aan al lerlei kunstuitingen (maar niet op filmgebied) blijkt, dat de

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1967 | | pagina 5