148
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de Neder-
landsche Bioscoop-Bond.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder-
landsche Bioscoop-Bond heeft het volgend
ARBITRAAL VONNIS
gewezen inzake:
DAMRAK THEATER N.V., gevestigd te Amsterdam, CINE
AC DEN HAAG N.V., gevestigd te 's-Gravenhage en CINE
AC ROTTERDAM N.V., gevestigd te Rotterdam, alle kan-
toorhoudende te Amsterdam aan de Reguliersbreestraat 31-33,
verder te noemen eiseressen
contra
HAFBO N.V., gevestigd te Amsterdam en aldaar kantoorhou-
dende aan de Sarphatistraat 48,
verder te noemen gedaagde
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder-
landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage-
Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbi
tragecollege voor de beslechting van geschillen tussen leden van
de Bond onderling;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseressen bij request d.d. 28 juli 1967 een geschil contra
gedaagde hebben aanhangig gemaakt, van welk request met
bijlagen een afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk be
schouwd wordt als hier te zijn ingelast;
dat de Voorzitter de behandeling van dit geschil spoedeisend
heeft verklaard, waarna partijen zijn opgeroepen tot de zitting
van de Commissie van Geschillen, gehouden op woensdag 2
augustus 1967 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn de heren C. J. Blad, directeur van
eiseressen en H. N. de Haan, gedelegeerd commissaris belast
met het bestuur van gedaagde;
dat de heer C. J. Blad namens eiseressen in antwoord op een
desbetreffende vraag van de Voorzitter heeft verklaard, dat
eiseressen met de uitdrukking „onder reserve van al onze rech
ten" op pagina 2 van haar request bedoelen „onder voorbe
houd van onze rechten ex artikel 7 van de Bondsvoorwaar-
den"; dat zij deze rechten alsnog willen kunnen uitoefenen; dat
het haar echter om levering van de films gaat, hetgeen zij met
de ingediende vordering nadrukkelijk beklemtonen;
dat de heer H. N. de Haan namens gedaagde desgevraagd
door de Voorzitter heeft verklaard, geen hoger beroep te heb
ben ingesteld tegen het vonnis van de Commissie van Geschil
len (Derde Kamer) d.d. 5 juni 1967 inzake Damrak Theater
N.V., Cineac Den Haag NV. en Cineac Rotterdam NV. con
tra Hafbo N.V., waarbij de Commissie van Geschillen heeft
uitgesproken, dat gedaagde verplicht is de film „Dirty dozen"
aan eiseressen te leveren op de voorwaarden als bepaald in het
tussen partijen op of omstreeks 15 juni 1966 aangegane con
tract genummerd 6602;
dat de Voorzitter daarop partijen heeft gevraagd of dit vonnis
naar analogie ook van toepassing kan worden geacht op de film
„The biggest bundie of them all";
dat de heer De Haan heeft geantwoord, dat de twee zaken ver
schillend liggen; dat de M.G.M, tegen de levering van deze
film aan eiseressen nooit bezwaar heeft gemaakt, zodat hij
aanneemt, dat de M.G.M, hiermede accoord is;
dat de heer De Haan namens gedaagde in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat zij niet de bedoeling heeft gehad onbeleefd te zijn
door op de brieven van 6 en 18 juli 1967 van eiseressen niet
te reageren; dat zij echter noch de film „Dirty dozen" noch de
film „The biggest bundie of them all" van M.G.M, ontvangen
heeft; dat zij het bezoek van de M.G.M, heeft afgewacht; dat
eerst maandag jl. iemand van de M.G.M, bij gedaagde is ge
weest; dat zij van M.G.M, heeft geëist haar de films te leveren
vóór het begin van het nieuwe seizoen; dat overigens zelfs bij
een onmiddellijke levering door M.G.M., gedaagde de eerste
twee weken niet kan leveren in verband met keuring, titeling
en dergelijke; dat zij een verplichting tot levering van de films
„Dirty dozen" en „The biggest bundie of them all" aan eise
ressen erkent; dat een levering van de films vóór 1 september
niet mogelijk is; dat zij echter wel verwacht al is dit geen
zekerheid de films vóór 1 november voor levering beschik
baar te hebben; dat zij tot en met 31 oktober rechten op de
M.G.M.-films heeft; dat zij, aangezien de contracten met eise
ressen pas op 1 september expireren, thans nog niet in gebreke
is; dat als zij op 31 augustus zou leveren zij aan haar leverings
verplichtingen ten opzichte van eiseressen zou voldoen; dat het
haar, evenals eiseressen, om de films gaat; dat de datum van
1 september vOor haar niet zo belangrijk is, omdat zij tot 1
november over de films kan beschikken; dat zij bereid is de
films te leveren, maar dat wel een dusdanige oplossing moet
worden gezocht dat dit haar niet a priori onmogelijk wordt
gemaakt; dat zij tot maandag jl. niet met eiseressen over de
films kon praten, omdat de onderhandelingen van M.G.M,
over het nieuwe produkt nog niet waren afgesloten en zolang
ter zake nog geen beslissing was gevallen gedaagde de relatie
met M.G.M, niet wilde vertroebelen; dat zij hoopte dat M.G.M,
in deze correct zou handelen;
dat de heer Blad namens eiseressen in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat gedaagde nimmer heeft getracht met eiseressen tot
een regeling te komen, hetgeen toch gebruikelijk is ingeval de
ene partij niet in de gelegenheid is zijn verplichtingen tegenover
de andere na te komen; dat men meestentijds wel tot een com
promis kan komen; dat een levering in de laatste speelweek
vóór 1 september geen normale levering is en gedaagde in dat
geval haar leveringsverplichting niet zou nakomen; dat zij om
op 10 augustus de laatst mogelijke begindatum willen de
contracten 6602 en 6604 vóór de expiratiedatum worden uit
gevoerd met de filmvertoningen te kunnen beginnen, 2 au
gustus als uiterste datum beschouwen, waarop zij het reclame
materiaal ter beschikking moeten hebben;
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond
en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het
Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met
uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de
Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het on
derhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen
als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger
beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond;
dat gedaagde ten overstaan van de Commissie heeft erkend,
dat zij een verplichting heeft tot levering aan eiseressen zowel
van de film „Dirty dozen" als van de film „The biggest bundie
of them all";
dat de desbetreffende tussen partijen op of omstreeks 15 juni
1966 aangegane filmverhuurcontracten, genummerd 6602 en
6604, als eindatum 1 september 1967 vermelden;
dat blijkens deze contracten de beide films zijn verhuurd res
pectievelijk gehuurd voor vertoning in de drie theaters van
eiseressen, zijnde Cineac-Damrak, Amsterdam, Cineac-Beursge-
bouw, Rotterdam en Rex, Den Haag; voor de film „Dirty
dozen" een verplichte prolongatie is overeengekomen bij het
behalen van een bepaalde bruto-recette in de eerste vier dagen,
en het ter beschikking zijnde aantal copieën van de film „Dirty
dozen" beperkt kan blijven tot twee;
dat derhalve tenminste met drie vertoningsweken per theater
rekening gehouden moet worden, hetgeen de einddatum van
de contracten in aanmerking genomen betekent, dat eiseressen
uiterlijk per 10 augustus in haar vorengenoemde theaters met
de vertoning van de onderhavige films een aanvang zullen moe
ten kunnen maken, respectievelijk per 2 augustus over de trai
lers daarvan moeten kunnen beschikken, willen zij haar con
tractuele verplichtingen in deze volledig kunnen nakomen, het
geen mutatis mutandis gelijkelijk voor gedaagde geldt;