Terecht heeft minister Witteveen naar aanleiding van sommige kritische opmerkingen uit de Kamer erkend dat minister Klompé, onder wier beleid de filmzaken ressorteren, de Kamer niet in het ongewisse mocht laten over de regeringsplannen, teen de kwestie aan de orde kwam bij de betrokken begrotingspost en de heer"Voogd terzake zelfs een amendement aan kondigde. Vandaar dat zij gerechtigd was reeds in oktober mededeling te doen over een zaak, die in verband met de gemeentelijke facetten eerst enige weken later aan de orde had kunnen komen. Als wij overigens de Kamer goed beluisterd hebben, richtten ook bij de behandeling van Binnenlandse Zaken de bezwaren zich meer tegen bepaalde tactische kanten in het re geringsbeleid dan tegen de afschaffing van de vermakelijkheidsbelasting als zodanig. De be raadslagingen tendeerden in de richting van de mogelijkheden tot compensatie door middel van een hogere uitkering uit het gemeentefonds respectievelijk van het niet binden aan een wette lijke limiet van het totaal van de door de gemeenten terzake van het onroerend goed te heffen belasting. Het antwoord van minister Witteveen was concreet. Bij nota van wijziging zal het voorstel van de regering ingevoegd worden in het wetsontwerp tot verruiming van "het gemeentelijke belastinggebied. „Deze twee zaken moeten als aan elkaar vastgebonden worden beschouwd", zei de minister. Ten aanzien van het vraagstuk der vermakelijkheidsbelasting stelde de minister fundamenteel, dat haar afschaffing past in de ontwikkeling van de belastingheffing. Ware dat niet het geval dan zou de regering voor de bioscopen naar een andere oplossing moeten zoeken. Minister Witteveen gaf als zijn overtuiging te kennen, dat de bijzondere verbruiksbelasting op een aparte reeks van diensten in een toekomstig belastingbeleid een steeds geringere plaats zal moeten innemen, ook in de ontwikkeling van de E.E.G. Vanuit deze visie kon de beslissing nu genomen worden, omdat de vermakelijkheden die door deze extra belasting getroffen worden niet meer een „duidelijk afwijkend karakter van allerlei andere consumptieve uitgaven hebben". Hier is door Prof. Witteveen als het ware wetenschappelijk geformuleerd wat wij sedert jaren, zij het in andere terminologie, in onze nota's aan de regering hebben gesteld. Ook het argument, dat de afwenteling van de extra last door de bioscopen, gezien haar zorge lijke economische situatie, steeds moeilijker wordt, werd door de minister bevestigd; en hij aarzelde niet te erkennen, dat de vermakelijkheidsbelasting hierdoor in feite een belasting wordt op de betrokken ondernemers, zodat zij in dit opzicht een zeker discriminerend karakter krijgt. Wat de overige vermakelijkheden aangaat, vond de minister het ronduit een vreemde en omslachtige zaak, dat zij aan de ene kant extra worden belast en aan de andere kant door rijk of gemeenten weer worden gesubsidieerd. Wat de compensatie voor de gemeenten aangaat, valt een zo spoedige indiening van het wets ontwerp tot verruiming van het gemeentelijke belastinggebied te verwachten, dat de wet per 1 januari 1969 in werking zou kunnen treden. Deze wet zal een gemeentelijke belasting moge lijk maken op onroerend goed, die, doordat zij niet aan grenzen gebonden is, als vrije zoom in het gemeentelijk belastingstelsel zal kunnen blijven fungeren. In deze verruiming wordt een ruime compensatie gezien voor de betrekkelijk beperkte vermindering van de opbrengst der vermakelijkheidsbelasting. De regeringsbeslissing opent voor ons bedrijf op een beslissend ogenblik in zijn economisch bestaan wat meer perspectief, al beseffen wij, dat daarmede onze zorgen niet zijn weggenomen noch onze moeilijkheden voorgoed zijn opgelost. Maar dat zijn dan onze zorgen. Het is een gelukkige samenloop, dat de leden van onze organisatie tezelfder tijd in het perspectief van een verbeterd klimaat beraadslagen over een complex van voorstellen van het Hoofdbestuur binnen het raam waarvan onze belangen nog intenser zullen kunnen worden behartigd dan in de afgelopen vijftig jaar het geval was. Overigens is er geen reden tot juichen. Per 1 januari 1969 zullen de vermakelijkheden immers in het nieuwe systeem van de belasting op de toegevoegde waarde in het normale tarief worden gebracht, een tarief dat vooralsnog 12 bedraagt. Dit betekent een belangrijke verzwaring van de druk, een verzwaring die nog zal toenemen naar gelang men aan de indirecte belastingen in het belastingstelsel een plaats van meer gewicht zal toekennen. Wij vragen ons af of, indien men de vermakelijkheidsbelasting als overleefd en als een discriminerende bedrijfsbelasting be schouwt, het juist is opnieuw onderscheid te maken door film en bioscoop en andere vermake lijkheden niet onder eenzelfde tarief te brengen als pers en televisie, zulks bijvoorbeeld naar analogie van Duitsland en Frankrijk. Hoewel de harmonisatie in E.E.G.-verband zich voorals nog beperkt tot het stelsel en niet tot de tarieven, zou ook wat dit betreft voor deze communi catiemedia, die zich merendeels niet aan grenzen storen, meer uniformiteit gerechtvaardigd zijn. 11:

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1967 | | pagina 4