DE VERMAKELIJKHEIDSBELASTING WORDT AFGESCHAFT Belangrijke beslissingen Continuïteit Holland Festival Toezegging verdwenen H. E. Mej. Dr. M. A. M. Klompé (Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk). foto Max Koot ï*\e Vaste Commissie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk uit de Tweede Kamer kwam op 18 oktober j.1. bijeen om, onder voorzitterschap van de heer G. A. Kieft (A.R.P.) de begroting van dit Departement voor 1968 nader te bespreken. Als punt 10 van het tweede gedeelte van deze vergade ring stond onder de paragraaf „Kunsten" vermeld: „De gezond making van het Nederlandse film en bioscoopbedrijf: de bijdrage t.b.v. het Nederlandse filmwezen (artikel 68)". Hieronder laten wij de letterlijke teksten volgen van hetgeen de afge vaardigden, en de minister, over dit punt van de agenda naar voren brachten. De heer J. F. W o 1 f f (C.P.N.): „Wat de film betreft, Mijnheer de Voorzitter, meen ik, dat de minister in deze periode voor belangrijke beslis singen komt te staan. Het zijn be slissingen van grote draagwijdte. Ik weet niet, of men het zo schematisch stellen kan, maar ik meen, dat men na de oorlog drie perioden kan onder scheiden. Ik denk aan de eerste na oorlogse periode, waarin eigenlijk geen filmprodukties van grote beteke nis of van reëel belang zijn geleverd. Er is de latere periode, waarin de Nederlandse film, het weer gepro beerd heeft, bijvoorbeeld door de in spanningen van Rademakers, Brusse, Haanstra en anderen. Er zijn een aan tal goede pogingen gedaan, er zijn een aantal successen geweest maar ook mislukkingen, waardoor bestaan de reserves tegenover de mogelijk heden van de Nederlandse film ver groot werden. Laatstelijk was er echter een periode, waarin de jongeren een doorbraak hebben geforceerd op filmgebied. Artistiek gesproken hebben zij goede films gemaakt, die mijns inziens toch een belofte inhouden. Ik wil ze niet afzonderlijk beoordelen. Wij hebben goede filmers, zoals Verstappen, Van der Heide, Weisz, Terpstra, Daalder en De la Para. Er is een hele nieuwe generatie, die de Nederlandse film J. F. Wolff (CPN) weer krediet heeft gegeven, niet in financieel opzicht maar wel wat mo gelijkheden betreft. Er gaat ook een opwekkende invloed van uit voor de oudere generatie, die ook weer gaat proberen toch films te maken. Ik meen en hoop, dat wij juist in dat licht het beeld zullen krijgen, dat twee generaties tegelijkertijd zich aan het vervaardigen van Nederlandse films zullen wijden. Ik geloof, dat men er alleen aan kan twijfelen, of, gezien de huidige hoogte van, het produktiefonds, continuïteit in de filmproduktie kan worden be reikt. Ik dacht van niet, Mijnheer de Voorzitter; ik dacht, dat het een illu sie zou zijn. Er is geen continuepro- duktie op basis daarvan mogelijk, terwijl deze continuïteit toch wense lijk is, niet alleen voor de film regisseurs, maar ook voor de camera mensen, de geluidstechnici en al de genen, die zijn begonnen, ervaring op te doen. Wij moeten ervoor oppassen, dat deze mensen zich gedwongen zouden gaan voelen, wanneer er geen praktische mogelijkheden worden ge boden, om naar het buitenland te gaan, of op het buitenland gerichte films te gaan maken, eventueel in een buitenlandse taal, over buitenlandse onderwerpen. Ik wil er bij de Rege ring op aandringen om na te gaan, of de uitgaven in het kader van het produktiefonds niet belangrijk kunnen worden verhoogd." Mevrouw G. V. van Someren- Do w n e r (V.V.D.): „Mijnheer de Voorzitter. Dan de film. De heer Wolff heeft daarover zeer behartigens waardige dingen gezegd. Is het ook niet mogelijk, de Nederlandse film kunst, wie wij bepaald niet mogen onderschatten maar waarmee wij bij zonder gelukkig moeten zijn, weer te injecteren en meer mogelijkheden te geven door ze in te schakelen bij het Holland-Festival? Ik zou dat bijzon der plezierig vinden. Ik denk aan speciale opdrachten die in het kader van het Festival kunnen worden uit gevoerd". De heer G. A. Kieft (A.R.P.): „Wat de Nederlandse film betreft heb ik tot mijn schrik gezien, dat een concrete toezegging, die de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschap pelijk Werk het vorige jaar heeft ge daan, is verdwenen. Ik wil hierover voorshands geen oordeel uitspreken, 114

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1967 | | pagina 6