Fiscale sfeer Ongunstig klimaat Perspectief Vicieuze cirkel Mevr. G. V. van Someren-Downer (VVD) G. A. Kieft (ARP) Mr. A. M. I. H. Baeten (KVP) maar ik vind toch wel, dat de Minis ter duidelijk zal moeten maken, waar om het subsidie van 1,5 miljoen is teruggebracht tot 5 ton". De heer mr. A. M. I. H. Baeten (K.V.P.): „Mijnheer de Voorzitter. Een enkele opmerking over het film en bioscoopbedrijf. Wij hebben in de memorie van toelichting gezien ik spreek dan tegelijk over artikel 68 van de begroting dat het fonds, dat verleden jaar door de Minister Vrolijk in de schriftelijke stukken 4— in de mondelinge behandeling is men er niet aan toe kunnen komen in het vooruitzicht werd gesteld, niet doorgaat. De Minister heeft daarvoor ook een argumentatie. De minister zoekt het op dit moment blijkens de argumentatie meer dit gebeurt in overleg met haar ambtgenoot van Fi nanciën in de fiscale sfeer. Dit doet mij deugd. Ik herinner mij nog altijd dat wij in 1965 bij de behande ling van de begroting van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk bepleit hebben om de mogelijkheden nog verder te onderzoeken en dit te maken tot voorwerp van kabinets raad, nu eens eindelijk van de ver- makelijkheidsbelasting af te komen. Dit zou een reële steun betekenen voor het Nederlandse film- en bios coopbedrijf, die nauwelijks door enige andere zou zijn te vervangen. Nu weet ik niet of ik het in die richting moet zoeken. genoot van Financiën nog wordt voortgezet. Ik weet niet, of de Minis ter in staat is op dit moment daarover iets naders mede te delen en of zij enig perspectief kan openen op de uit slag van dit nadere overleg, dat nog plaatsvindt. Bij mij blijft in ieder geval nog wel de vraag: Wat stelt de Minis ter zich voor te doen, wanneer dit overleg, waaromtrent zij klaarblijke lijk zeer hoopvol is gestemd, onver hoopt niet tot dat gewenste resultaat zou leiden? Moet ik dan begrijpen, dat datgene, wat in de vorige begro ting hierover al werd aangekondigd, op geen enkele manier meer hono rering zal kunnen vinden? Is er geen alternatief, dat de Minister op dit moment voor de geest staat? Ik ge loof, dat men het in de Kamer ik neem aan dat de Minister deze mening deelt er over het algemeen over eens is, dat wij nu zo spoedig moge lijk moeten komen tot een reële ge zondmaking van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf". Drs. E. C. Visser (D '66) De minister zegt in de memorie van te dichting niet meer dan dat het ovtrleg op dit stuk met haar ambt- De heer drs. E. C. V i s s e r (D '66): ,,Ik zou iets willen zeggen over het punt 10, film, mijnheer de Voorzitter! Ik heb gisteravond bezoek gehad van een jong Nederlands filmsterretje in het kader van wat men een zeer aan gename vorm van contact met het particuliere initiatief zou kunnen noe men, maar het is toch niet uitsluitend om die reden, dat ik het onderwerp hier ter sprake breng. Ik zou het ook anders wel hebben gedaan. Ik moet mij, wat de inhoud van mijn betoog betreft, sterk aansluiten bij wat de heer Wolff op dit punt naar voren heeft gebracht. Ook het experiment vraagt een zekere continuïteit, zeker wanneer het om een geheel eigen expressievorm als de film, gaat en zeker aangezien de Nederlandse film toch nog steeds min of meer in een experimenteel stadium is. Er is inder daad sprake van een opgaande lijn en er is ook een opgaande lijn in de produktie van speelfilms, maar dat neemt niet weg, dat het klimaat, waarin met name jonge filmers moe ten werken, nog vrij ongunstig is. Het is eigenlijk inconsequent om de Nederlandse Filmacademie te subsi diëren en in stand te houden en tege lijkertijd na te laten voldoende moge lijkheden te scheppen om die aldaar genoten opleiding inderdaad goed voort te zetten en erop voort te bou wen. De heer Wolff sprak over men sen, die naar het buitenland uitwijken, maar ik hoorde gisteren weer van af gestudeerden van de filmacademie, die in de haven gaan werken. Het is maar een enkele aanduiding ervan, dat hier kennelijk iets mis is. De kans op subsidiëring bij een eerste aanvraag 115

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1967 | | pagina 7