Het antwoord van
Minister Klompé
Verwachtingen
Effectief
Acceleratieproces
Noodzakelijke stap
Beleidsombuiging
gelukt, met uitzondering van een aan
tal moedige gemeenten, die het zich
veroorloofd hebben. Ik zeg met na
druk een aantal moedige gemeenten.
De gemeenten wilden het wel maar
konden het niet en het Rijk heeft al
tijd gezegd: Wij vinden dat een ge
meentelijke zaak. Dit betekent dat wij
niet met Wim Sonneveld kunnen
zeggen: ,,En zo is het gekomen",
maar dat wij moeten zeggen: „En zo
is het jarenlang gebleven". Toen is er
een Ministerie van Cultuur, Recreatie
en Maatschapelijk Werk gekomen en
dat heeft op artikel 68 een bijdrage
van een miljoen gulden gegeven; ik
laat nu even de post daarin ten be
hoeve van het Nederlands journaal
buiten beschouwing. Dat heeft gewel
dig veel hoop gewekt, als een eerste
stap, in het hele Nederlandse film
wezen en wat gebeurt er nu? Nu
wordt de zaak plotseling opnieuw na
die jarenlange discussies, die op niets
zijn uitgelopen, verwezen naar de
fiscale sfeer.
Nu moet ik even citeren wat er op
blz. 33 van de memorie van toelich
ting staat, nl.: „Het overleg heeft ge
voerd tot de conclusie, dat, aangezien
de moeilijkheden veroorzaakt worden
door oorzaken die mede in het fiscale
vlak liggen, eerst nog nader dient te
worden nagegaan of alle mogelijk
heden die op dit vlak liggen, wel
voldoende zijn onderzocht". Als ik
die terminologie lees in de memorie
van toelichting, dan moet ik in hoge
mate betwijfelen en dat is geen
twijfel aan de goede wil van deze
Minister of daar nu ook wel op
enigszins korte termijn iets zal uit
komen en zeer stellig of dat in het
jaar 1968 nog wel enig soelaas kan
bieden.
Dat vind ik nu eigenlijk een onver
teerbare zaak. Er zijn heel duidelijk
verwachtingen gewekt in deze be
drijfstak en die zijn nu volstrekt on
zeker geworden.
Het is uiteraard redelijk om na de
toezegging van de Minister op dit
moment de resultaten van het overleg
af te wachten, maar ik moet wel zeg
gen dat, mocht straks bij de plenaire
vergadering blijken dat er toch de
zelfde onzekerheid is blijven bestaan
en dat er niet iets meer zekerheid kan
worden geboden, wij ons dan wel ge
noodzaakt zullen zien om via een
amendement een uitspraak van de
Kamer te vragen, want dan is het
toch een zaak die eenvoudig zó niet
langer kan voortduren.
Op de vraag van mevrouw Van Some-
ren-Downer, over de mogelijke in
schakeling van de filmkunst in het
Holland Festival, antwoordde minis
ter Klompé: „De internationale film-
week in Arnhem is een onderdeel van
het Holland-Festival. Als de filmweek
eens niet wordt gehouden, dan zijn
er films in het Holland-Festival op
genomen. Ik kan nu de voorbeelden
n'et noemen, maar ik weet, dat in de
jaren, dat er in Arnhem geen film
week is, wel degelijk films in het
programma zijn opgenomen".
Over punt 10 van de agenda zei de
Minister: „Mijnheer de Voorzitter. Ik
kom nu tot punt 10. De heer Visser
heeft gesteld, dat men jonge filmers
te weinig kansen biedt. Hier zijn twee
dingen aan de orde. Er zijn mogelijk
heden van opdrachten, die dan be
oordeeld worden door de Raad voor
de Kunst. De heer Visser heeft ge
vraagd, of ik deze procedure kan
versnellen. Dat kan ik niet over
zien. Ik zal hót nagaan. Over het
algemeen werkt de Raad voor de
Kunst zeer effectief. Ik wil niet door
te zeggen: ja, ik zal ervoor zorgen,
de indruk wekken dat ik het gevoel
heb dat de Raad voor de Kunst niet
goed zou functioneren. De vraag of
het mogelijk is deze subsidiepost uit
te breiden, moet ik negatief beant
woorden, omdat het geld er niet is.
De vraag of medegedeeld kan worden
welke redenen er voor een afwijzing
zijn, durf ik op het ogenblik niet recht
streeks te beantwoorden. Ik kan niet
verder gaan dan te zeggen, dat de
Raad vo<or de Kunst negatief advi
seerde en dat wij het daarom niet
doen. Mij wordt zojuist medegedeeld,
dat in de Raad voor de Kunst een
uitgebreid beraad gaande is over het
beleid ten aanzien van jonge filmers.
Wij zullen dit dus even moeten af
wachten, in de hoop dat het vlug ge
beurt. Een tweede vraag betrof het
produktiefonds voor de film. Er zou
geen continuïteit zijn. In de memorie
van toelichting heb ik echter al aan
getoond dat hier toch wel een accele
ratieproces gaande is. Het enige dat
ik hierop thans kan antwoorden is,
dat bij ons geen project bekend is van
een speelfilm, dat om financiële rede
nen geen doorgang heeft kunnen vin
den.
De heer Wolff (C.P.N.): „Excellentie,
mag ik u even interrumperen? Ik heb
niet bedoeld, dat er projecten onder
broken zijn. Ik heb alleen betoogd,
dat u het, wanneer u de uitgaven voor
het produktiefonds op dit niveau
handhaaft, onmogelijk maakt om een
continue filmproduktie te hebben. Ik
wil niet zeggen, dat, als u die post
hoger zou opschroeven, u daarmee
alleen die continuïteit zou garande
ren. Dat is, geloof ik, niet zo. Dan
zou u meer moeten doen, maar het
zou een eerste noodzakelijke stap zijn.
Het gaat mij dus om de periode die
komt, waarin een gat dreigt te vallen
tussen wat nu in gang gezet is en
wat verder zal moeten gebeuren.
Minister Klompé: „Ik begrijp nu uw
vraag beter. Voor dit jaar kunnen wij
deze post niet verhogen, maar uw be
schouwingen zullen ongetwijfeld on
derwerp uitmaken op de beleidsaf
deling bij de bespreking van de vraag,
in hoevere deze zaak nader kan wor
den geconcretiseerd en wat de moge
lijkheden en de moeilijkheden zijn.
Tenslotte is er door verschillende ge
achte afgevaardigden gesproken over
de verlaging van deze post 68, waar
inderdaad is teruggekomen op de toe
zegging van mijn ambtsvoorganger om
voor het fonds, dat bestemd was om
het bioscoopwezen te helpen iets te
doen. Dit is nu typisch een voorbeeld
van een beleidsombuiging. Ik begrijp
heel goed de reactie van de geachte
afgevaardigden, als zij zeggen: dat is
beloofd: het is een bedrijfstak die in
moeilijkheden is, een bedrijfstak die
bovendien een bijzonder belangrijke
culturele bijdrage kan geven. Men
kent het bedrag dat verleden jaar op
de begroting stond. Ik was mij ervan
bewust dat deze post betrekkelijk snel
zou moeten stijgen, wilde deze aan
zijn doel beantwoorden. Ik zag in de
117