JAARLIJKSE LEDENVERGADERING BIOSCOOP-BOND EEN STERK FUNDAMENT OPENINGSREDE VOORZITTER OVER BELASTING BTW BIOSCOOPWET HERSTRUCTURERING Vermakelijkheids- belasting Overleq 220 f\p woensdag 29 mei is in de Congreszaal van Hotel Krasnapolsky te Amsterdam de jaarlijkse ledenverga dering van de Nederlandsche Bioscoop-Bond gehouden. Gezien de aan de orde gestelde vraagstukken, in het bij zonder het Hoofdbestuursvoorstel tot herstructurering van de Bond, moet het van grote betekenis worden geoordeeld, dat de vergadering naar aantal en hoedanigheid een repre sentatief deel der leden omvatte. De leiding van deze jaar lijkse ledenvergadering berustte bij de heer J. G. J. Bos man, waarnemend Voorzitter van de Bond, die de verga dering omstreeks 11 uur opende. VTadat de Voorzitter een woord van -^' welkom tot de aanwezigen had gericht, waarbij hij zich in het bijzon der wendde tot de ereleden de heren Joh. Miedema, tevens oud-Bondsvoor- zitter, L. Groen, G. J. Milius en C. van Willigen, vestigde hij in zijn ope ningsrede de aandacht op het speciale karakter van deze jaarvergadering, welke immers wordt gehouden in het gouden jubileumjaar van de Bond. Op 11 februari 1918, dus nu vijftig jaar geleden, heeft een aantal pioniers het fundament gelegd voor de Neder landsche Bioscoop-Bond, een grond vesting die sterk genoeg is gebleken om stormachtige ontwikkelingen te trotseren, sterk genoeg ook om zich steeds weer aan de veranderde om standigheden door middel van recon structies aan te passen. De Voorzitter bracht hulde aan de oprichters van de Bond en aan allen die in de loop der jaren hun tijd, hun energie en hun capaciteiten hebben gegeven ter be vordering van het algemeen belang van het Nederlandse film- en bios coopbedrijf. De Voorzitter herdacht hierna de le den die de Bond sedert de vorige le denvergadering waren ontvallen, te weten de heren M. Desmet, directeur van de NV. Eindhovense Bioscoop maatschappij en de N.V. Utrechtse Maatschappij tot Exploitatie van Bio scooptheaters, P. Vink Sr, firmant van de Firma Bio-Vink te Deurne, B. Dommering, exploitant van Domme- rings Cinema te Winschoten, H. Jan sen, firmant van de Firma J. W. Jan sen en Zonen te Deventer, H. J. D. Daudey, directeur van de N.V. Fil- mex Distributie Maatschappij, H. Di- rix, directeur van de N.V. Asta Thea ter te Beek, D. M. Boon, exploitant van het Theater Royal te Schagen en J. L. van Leeuwen, adjunct-directeur van de N.V. Maatschappij Tuschinski. De heer Bosman wijdde een speciaal woord aan de betekenis van het over leden erelid de heer Matthijs Desmet, die ondermeer gedurende vele jaren lid was van het Hoofdbestuur, voor zitter van de Afdeling Het Zuiden en lid van de Raad van Beroep. De Voorzitter schetste de heer Desmet als een man met grote karaktereigen schappen die de sympathie genoot van alle bedrijfsgenoten en belangrij ke diensten heeft bewezen aan Bond en bedrijf. De aanwezigen namen hierna een mi nuut stilte in acht ter nagedachtenis van de overledenen. "T|e Voorzitter besteedde vervolgens *J uitvoerig aandacht aan de gang van zaken rond de vermakelijk- heidsbelasting. Hij beklemtoonde, dat een integrale oplossing van het vraag stuk der vermakelijkheidsbelasting in de vorm van afschaffing begin 1967 niet haalbaar leek. Dit kan ook wel hieruit worden afgeleid, dat de Rijks overheid ter verlichting van de moei lijkheden van het Nederlandse film en bioscoopbedrijf niet de voor de hand liggende weg had gevolgd van afschaffing ener belasting die deze bedrijfstak fiscaal zwaarder belast dan het bedrijfsleven in het algemeen en in velerlei opzicht eveneens meer belast dan concurrenten op het ge bied van het vermaak, doch in plaats daarvan een oplossing had aangege ven die neerkwam op subsidiëring uit een speciaal daartoe op te richten fonds. De heer Bosman achtte het de grote verdienste van de toenmalige minister van Cultuur, Recreatie en Maatschap pelijk Werk, Mr M. Vrolijk, dat deze ondanks zekere ambtelijke weerstan den tegen deze fondsvorming een desbetreffende post op de begroting van zijn departement voor 1967 had geplaatst, zij het, dat deze post onder invloed van de begrotingsmoeilijkhe- den aanzienlijk lager uitkwam dan aanvankelijk in de bedoeling had ge legen. Door een geleidelijke verho ging van de te voteren bedragen zou men tot een zodanige regeling kun nen komen, dat althans een gedeelte lijke vorm van compensatie zou wor den verkregen. In de loop van 1967 bleek, aldus de Voorzitter, dat de nieuwe Regering- De Jong van plan was op 1 januari 1969 de belasting op de toegevoegde waarde te doen invoeren. Deze belas ting zou een aanzienlijke lastenver zwaring voor onze ondernemingen meebrengen als gevolg van het feit, dat zij onder het algemene tarief van 12 zouden komen te vallen. Bo vendien bleek, dat de nieuwe Rege ring niet van plan was de subsidiëring voort te zetten. „Wij werden dus ge confronteerd met de volgende situa tie: geen tegemoetkoming meer door middel van subsidiëring, een verma kelijkheidsbelasting van gemiddeld 19 en een B.T.W. van 12 De Voorzitter gaf daarop een nader inzicht in de activiteiten welke door het Hoofdbestuur waren ontplooid. Met name heeft het Hoofdbestuur in de nieuwe ontwikkelingen aanleiding gevonden de Regering op de conse quenties hiervan te wijzen. Het heeft eenvoudig gesteld, dat, als men op de ze weg zou voortgaan, een normale bedrijfsvoering onmogelijk zou zijn. TTet interne Regeringsoverleg dat hierop is gevolgd, vond zijn af sluiting in de verklaring van de Mi nister van Cultuur, recreatie en maat schappelijk Werk Mej. Dr M. A. M. Klompé, afgelegd tijdens een vergade ring van de vaste commissie voor cul tuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk van de Tweede Kamer. Zij deed daarbij namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Financiën en de Staatssecretaris van Financiën me dedeling van het voornemen van de Regering om in het kader van de ver ruiming van het gemeentelijke belas-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1968 | | pagina 4