ioscoopwet en ioscoopbedrijf De huidige generatie kan het zich amper voorstellen Een parallel die door het lot werd bepaald Absoluut verbod Reglement Verbazing TTet lot heeft gewild, dat de wegen van Bioscoopwet en Bioscoop bond van het begin af parallel gelo pen hebben. Tientallen jaren hebben zowel de voorgeschiedenis als de toe passing van de wet de handelingen van de leiding onzer bedrijfsorganisa tie beheerst, wellicht zelfs te veel be heerst. Terugziende op de eerste ont wikkelingsfase van de Bond kan men noch zijn ontstaan noch zijn eerste werkzaamheid losmaken van de over heidsbemoeienis met film en bioscoop. De houding van de regering vijftig a zestig jaar terug was er een van volko men onthouding. De regelingsbe voegdheid op het terrein van de open bare filmvertoning was geheel overge laten aan de gemeentebesturen. Met name konden de Burgemeesters in ve le gevallen geheel naar eigen inzicht handelen. In verschillende gemeen ten was filmkeuring bij raadsverorde- ning voorgeschreven met als laatste instantie de burgemeester. Zelfs was met de wet in de hand een gemeente lijk bioscoopverbod te verdedigen. Van deze meermalen omstreden bevoegdheden werd vanaf het ogen blik dat het bioscoopwezen zich krach tiger ging ontwikkelen tot 1927, toen de Wet in werking trad, een zeer ruim gebruik gemaakt. De huidige ge neratie kan zich amper voorstellen, dat op deze wijze het film- en bio scoopbedrijf geheel afhankelijk was van inzichten en overtuiging der plaatselijke overheid, veelal zelfs van de burgemeester persoonlijk. Zo gold tijdens het, wat ik zou willen noemen het voorwettelijk tijdperk, een grote verscheidenheid van voorschriften in zake de toelaatbaarheidsgrens voor leeftijden, variërend van 0 tot 20 jaar. TjV waren absolute toegangsver- boden voor „kinderen" (onder de 20 jaar). Er was keuring op geschikt heid en toelaatbaarheid volgens uit eenlopende normen voor volwassenen en niet-volwassenen door burgemees ters, speciale commissies of politie. Er werd naar hartelust gecoupeerd en verboden en zelfs was een verbod van alle voorstellingen mogelijk. De eerste vorm van centralisatie tref fen we aan in de zuidelijke gemeen ten onder auspiciën van een vereni ging „Voor Eer en Deugd" genaamd. De eerste reglementering van de keu ring, waarbij enigermate met de rech ten en belangen van het bedrijf reke ning werd gehouden dateert van 1924 en stamt uit Amsterdam. De totstand koming van dit reglement was mede een gevolg van het eerste optreden der bedrijfsorganisatie, die zich in 1921 met een klachtenrapport tegen het gemeentelijk keuringsbeleid tot de overheid had gewend. Zij zette haar stem kracht bij door een bedrijfssluiting, de eerste van een hele reeks, te proclameren. Deze ac tie baarde opzien bij pers, publiek en autoriteiten en plaatste de keurings kwestie plotseling midden in de be langstelling. Dank zij een interventie van de burgemeester werd de sluiting opgeschort en mochten enige verte genwoordigers van het bedrijf een aantal de reorganisatie van de keuring rakende punten met een commissie ad hoc nader bespreken. VTa langdurige onderhandelingen is tenslotte een keuringsreglement voor de plaatselijke bioscoopcommis sie tot stand gekomen, dat normen en leeftijdsgrenzen aangaf met de merk waardige opdracht aan de keur ders om door coupures en titelveran- deringen de toelaatbaarheid zoveel mogelijk uit te breiden. De keuring diende te geschieden door een commissie met sub-commissies. Ook het recht van beroep was gere geld. Het toezicht op de naleving van een en ander was opgedragen aan een gemeentelijk inspecteur. Deze regle mentering zou men in haar opzet als de voorloper van het latere wetsont werp kunnen zien. Intussen had het bioscoopvraagstuk sedert enige tijd de aandacht der regering, die op 2 november 1918, bijna negen maanden na de oprich ting van de Bond, bij Koninklijk Be sluit een staatscommissie instelde om te onderzoeken welke maatregelen van overheidswege behoren te wor den genomen om het „zedelijk en maatschappelijk gevaar te bestrijden." dat aan bioscoopvoorstellingen ver bonden is en omtrent dat onderzoek aan de Koningin verslag uit te bren gen en wettelijke of andere voor schriften welke nodig worden geacht met bijbehorende toelichting te ont werpen. ]l/|et pijnlijke verbazing nam men in bedrijfskringen van de sa menstelling der commissie kennis. Zij stond namelijk onder voorzitterschap van de Advocaat-Generaal bij de Ho ge Raad en uit leden, waarvan de helft juristen, die verondersteld moch ten worden nooit in de bioscoop te kernen. Maar dat was ook niet nodig. De „zedelijke en maatschappelijke geva ren" behoefden immers niet onder zocht te worden, die stonden a priori vast! Onderzocht diende slechts te worden de bestrijding ervan en dat was een zaak van justitie en politie. Niettemin is er van de zijde van de jonge organisatie een zodanige in- 296

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1968 | | pagina 33