Bioscoopwet en Bedrijf Bioscoopwet en Bedrijf Amendement Dynamiek Medezeggenschap Conflicten spraak geweest, dat men concludeer de tot een centrale filmkeuring, hoofdzakelijk voor jeugdige personen ter vervanging van het willekeurig en onoverzichtelijk gemeentelijk keu ringsapparaat. Het in 1920 versche nen rapport der commissie kwam in vele opzichten aan de wensen van de Bioscoop-Bond tegemoet. Deze had ook vrede met het oor spronkelijk wetsontwerp van 1921, dat bijna ongewijzigd van de Staats commissie was overgenomen. De wis selvallige geschiedenis van het wets ontwerp, dat eerst in mei 1926 het Staatsblad bereikte, moge de lezer be spaard blijven. Zij slechts vermeld, dat het is aangenomen met een stem ming van rechts tegen links, dat de Kamerdiscussie zich voortdurend be wogen heeft tussen de stellingname van links tegen een keuring van vol wassenen en die van uiterst rechts, waar zelfs een verbod van openbare bioscoopvoorstellingen werd ver langd. TTier tussen heeft zich het spel af- gespeeld van de confessionele meerderheid dier dagen, die dwars te gen de centralisatiegedachte in de ge meentelijke keuring via een amende ment wederom heeft binnengehaald, zodat de toepassing van de wet van de aanvang af in zichzelf verdeeld was en een bron van conflicten worden moest. Het ergste was nog, dat de man die het nakeuringsamendement ten doop hield, zoals hij ons later verzekerd heeft, dit in zijn argeloosheid als laatste rem had bedoeld voor heel kleine gemeenten, waar men nog aan het bioscoopvermaak moest wennen. Het werd echter het paard van Troje, waaruit al ras de zuidelijke gemeen ten tevoorschijn kwamen, die in te genstelling tot de christelijk-histori- sche initiatiefnemer zonder bioscoop praktijk, al jaren met de centralisa tie van de gemeentelijke keuring in het zuiden via „Eer en deugd" had den geopereerd en terzake nourri dans Ie serail waren. Het ging immers al lang niet meer om de gemeente maar om het confessione le laatste woord. Tijdens de duur van de behandeling in de Kamer heeft de bedrijfsorgani satie bepaald niet stil gezeten! Er is veel contact geweest met de op eenvolgende bewindslieden, met amb tenaren van Binnenlandse Zaken en met leden van de Kamer. Zonder twijfel heeft dit ertoe geleid, dat po gingen om het oorspronkelijke ont werp te verscherpen, gefaald heb ben. Deze verscherping betrof niet gerin ge zaken als een bioscoopverbod in bepaalde gemeenten, gemeentelijke keuring waar gewenst in plaats van de Rijkskeuring, een jeugdverbod tot 18 jaar, gedeeltelijke geschiktheids- keuring en betalingsplicht voor ge meentelijke keuring. /^ezegd moet worden, dat de Bond speciaal in deze tijd een dyna mische activiteit heeft ontwikkeld. Zijn optreden in Den Haag werd ge steund door enquêtes, petitionemen- ten, protestfilms in de bioscoop en protestvergaderingen van de leden, die het Hoofdbestuur vergaande vol machten gaven tot handelen. Zo heeft het bijna twee jaren ge duurd voor de Wet ten uitvoer kon worden gelegd, dank zij het in middels bij Koninklijk Besluit uitge vaardigde Bioscoopbesluit van 22 de cember 1927. De redactie van dit besluit was als resultaat van veel intern overleg tus sen het bestuur van de Bioscoop- Bond en competente ambtenaren van Binnenlandse Zaken van dien aard, dat een veel omstreden wet uitvoer baar werd, zij het dat daarbij een loyale medewerking van bedrijfszijde onontbeerlijk was. Het beleid van wijlen Minister Kan en de interventie van de eerste voor zitter van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring, de heer D. van Stave ren was er duidelijk op gericht zich van deze loyale medewerking te ver zekeren. Men kwam niet alleen aan vele praktische bezwaren van Bonds- zijde tegemoet, maar schiep ook in afwijking van het advies vervat in het vervolgverslag der Staatscommissie (juni 1927) de mogelijkheid om „op verzoek van verenigingen van be langhebbenden bij het bioscoopbedrijf een of meer adviserende leden aan de Centrale Commissie toe te voegen, nadat deze verenigingen in de gelegen heid zijn gesteld een aanbeveling in te zenden." Tn de praktijk ging dit betekenen, dat het bedrijf voortaan in de Cen trale Commissie vertegenwoordigd zou zijn door een adviserend lid te vens lid van de Huishoudelijke Com missie. Hiermede was de tienjarige Bioscoop- Bond na een woelige periode van ac ties er in geslaagd de langbegeerde me dezeggenschap in het overheidstoe zicht op het bedrijf te verkrijgen. Aan deze ontwikkeling dient veel be tekenis te worden gehecht, omdat ge durende de vooroorlogse periode de enige verbinding tussen bedrijf en overheid liep via de vertegenwoor diger in de Huishoudelijke Commissie voor de Filmkeuring. In het feest nummer van het Bondsorgaan bij ge legenheid van het twintigjarig bestaan vindt men dan ook een gelukwens van de Minister van Binnenlandse Zaken. Terecht is bij de behandeling van de Bioscoopwet in de Kamer de vrees geuit, dat wij met de technisch ge brekkige Bioscoopwet een periode van rechtsconflicten en grote rechts onzekerheid tegemoet zouden gaan. Ondanks bovengenoemde vertegen woordiging is deze vrees gegrond ge bleken. Onenigheden tussen keurings instituut en Bond konden meesten tijds door overleg overbrugd worden. TTet residu aan gemeentelijke be- voegdheden in de Wet heeft ech ter door de jaren heen geleid tot ve le conflicten. De tegenstellingen spitsten zich vaak zodanig toe, dat door het aanwenden van machtsmiddelen, door een be roep op de rechter of op Gedeputeer de Staten een beslissing moest wor den uitgelokt. Van de jurisprudentie, die deze strijd tot gevolg heeft gehad, als ook van de coulance waarmede wij overheid en keuring in onvoor ziene gevallen tegemoet kwamen, heeft de Bond in zoverre weinig ple zier beleefd, dat tegen het einde van 1940 een ontwerp van wet tot wijzi ging en aanvulling van de Bioscoop wet werd ingediend, waarin in de aan de dag getreden lacunes zodanig werd voorzien, dat zij in plaats van een technisch karakter te hebben, zoals werd aangekondigd, het bedrijf nieu we en vooral nodeloze moeilijkheden in de weg ging leggen. ^- 297

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1968 | | pagina 34