Commissie van geschillen haalde aanmaningen van het Bondsbureau over het tijdvak van 29 december 1966 tot 30 november 1967 in gebreke was geble ven met de voldoening van Bondscontributie en Bumabijdragen, in totaal een bedrag uitmakende van ƒ2.366,21, door het Hoofdbestuur bij beslissing van 29 februari 1968 de straf van waarschuwing als bedoeld in artikel 15 der Statuten is opge legd, waarbij het Hoofdbestuur nadrukkelijk heeft gesteld, dat, wanneer de N.V. zich voortaan niet stipt aan genoemde beslui ten mocht houden, onvermijdelijk een zwaardere straf zal vol gen; dat het Hoofdbestuur nadien nieuwe ernstige overtredingen van het Contributiebesluit en het Bumabesluit heeft geconstateerd, in dier voege, dat over het tijdvak van 11 april 1968 tot 7 augustus 1968 geen Bondsbijdragen zijn voldaan, weshalve de schuld aan de Bond op 7 augustus 1968 ƒ738,86 bedroeg, nog ongeacht bijdragen over volgende vertoningsweken; dat het Hoofdbestuur mitsdien heeft besloten deze voortgezette overtredingen opnieuw op grond van artikel 15 der Statuten in behandeling te nemen; dat de N.V. tijdens het verhoor, hetwelk ingevolge genoemde statutaire bepaling op 20 augustus 1968 heeft plaatsgevonden, uitsluitend de moeilijkheden ter sprake heeft gebracht die de N.V. bij de filmvoorziening van zijn wijktheaters ondervindt; dat de N.V. zich bij de vorige disciplinaire behandeling op identieke wijze heeft verweerd en dat het Hoofdbestuur, zoals blijkt uit zijn eerdergenoemde beslissing van 29 februari 1968, dit verweer ook destijds niet heeft aanvaard, aangezien een lid nu eenmaal aan problemen in het zakelijke verkeer met andere bedrijfsgenoten nimmer de bevoegdheid kan ontlenen zijn finan ciële verplichtingen tegenover de Bond niet na te leven; dat overigens het verloop van de bedrijfsresultaten zijner bio scopen geenszins in ongustige zin blijkt af te wijken van dat der Amsterdamse bioscopen in het algemeen, zodat ook in dit op zicht de samenhang tussen de bedoelde zakelijke moeilijkheden en de nakoming der desbetreffende besluiten ontbreekt; dat het Hoofdbestuur deze onafgebroken reeks van overtredin gen aan de ene kant en de geest van volstrekte onverschilligheid welke daaruit spreekt ten opzichte van de naleving van Siaiuten en reglementen en de door het Hoofdbestuur en het Bonds bureau te vervullen uitvoerende taken aan de andere kant van zo ernstige aard acht, dat het heeft besloten de N.V. de straf van boete ten bedrage van 300,op te leggen alsmede de straf van boycot voor de tijd van zes maanden, zij het, dat het Hoofdbestuur bereid is een voorwaardelijke opheffing van deze boycot gedurende dit tijdvak te overwegen, steeds wanneer mocht blijken, dat de N.V. zijn verplichtingen jegens de Bond, geen enkele uitgezonderd, heeft nageleefd. Ter zake van het feit: dat de N.V. Zuid-Nederlandsche Theaters- en Bioscopenexploita- tie, Postbus 205, Heerlen, de film „Het wonder van de liefde", welke vanaf 20 juni 1968 in de door de N.V. geëxploiteerde bio scopen Royal en Rivoli te Heerlen is vertoond, in de dagbladen heeft geannonceerd op een wijze die strijdig is met de algemene belangen en de waardigheid van het Nederlandse film- en bio scoopbedrijf, heeft het Hoofdbestuur besloten de N.V. ingevolge artikel 15 der Statuten de straf van waarschuwing op te leggen. Deze beslissing is genomen op grond van de overwegingen: dat in dagbladannonces van de door de N.V. geëxploiteerde bioscopen Royal en Rivoli te Heerlen betreffende de vanaf 20 juni 1968 vertoonde film „Het wonder van de liefde" de vol gende tekst is opgenomen: „Deze film werd door de K.F.C. gekeurd en aanbevolen voor 18 jaar C II en door de Rijksfilm- keuring gekeurd volgens artikel 1 lid 2, zijnde cultureel waar devol"; dat deze tekst het publiek een toelating door het instituut van de Katholieke Film Centrale suggereert, hoewel dit sinds 1 oktober 1967 niet meer bestaat en van keuring van de film in kwestie tijdens het bestaan van de K.F.C, evenmin sprake is geweest; dat bovendien ten onrechte de indruk wordt gewekt, dat „cultu reel waardevol" een norm zou zijn voor de keuring volgens artikel 1, lid 2, 2e, der Bioscoopwet; dat het Hoofdbestuur deze handelwijze in strijd heeft geoordeeld met de algemene belangen en de waardigheid van het Neder landse film- en bioscoopbedrijf en de N.V. mitsdien krachtens artikel 15 der Statuten voor verhoor heeft opgeroepen; dat de N.V. tijdens dit verhoor op 20 augustus 1968 in hoofd zaak heeft verklaard, dat de vermelding van de K.F.C.-uitslag op een misverstand berust; dat feitelijk was bedoeld de advise rende codering van een na de opheffing van de K.F.C, gevestigd bureau in de advertentie op te nemen, zulks teneinde de ont vangst van de film, welke een speciaal karakter heeft, met name bij de ter plaatse verschijnende persorganen in gunstige zin te beïnvloeden; dat de N.V. het gebeurde betreurt en maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van herhaling; dat de verklaring van de N.V. niets afdoet aan de omstandig heid, dat onjuiste feiten in de advertenties voor genoemde film zijn vermeld, hetgeen op zijn minst wijst op een gebrek aan zorgvuldigheid; dat de N.V., hoe ook, in strijd heeft gehandeld met de goede usance in het film- en bioscoopbedrijf om de keuringsuitslagen niet voor commerciële doeleinden aan te wenden; dat een dergelijke aanwending met betrekking tot een voor het film- en bioscoopbedrijf zo gevoelige zaak als de filmkeuring gemakkelijk een schadelijk effekt te weeg brengt en met name tot repercussies aanleiding zal kunnen geven als uitvloeisel van de huidige problematiek rond de nakeuringsbevoegdheid; dat het Hoofdbestuur deze handelwijze derhalve van zo ernstige aard acht, dat het heeft besloten de N.V. een straf op te leggen als bedoeld in artikel 15 der Statuten, met dien verstande, dat het in dit geval nog heeft willen volstaan met de straf van waar schuwing. COMMISSIE VAN GESCHILLEN Geschil no. 3630 De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Nederlandse Bioscoop bond heeft het volgend een afschrift aan dit vonnis is gehecht ARBITRAAL VONNIS gewezen inzake: D.L.S. Film Holland N.V., gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende aldaar aan de Herengracht 607, eiseres contra N.V. Alcazar, gevestigd te Helmond en kantoorhoudende aldaar aan de Markt 18, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Nederlandse Bioscoop- Bond, volgens de Statuten en het Arbi trage-Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitragecollege voor de beslechting van geschillen tussen le den van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request dd. 28 februari 1968 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht; en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op woensdag 28 augustus 1968 op het Bu reau van de Nederlandse Bioscoopbond te Amsterdam; dat aldaar verschenen is de heer S. Barnstijn, directeur van eiseres; dat gedaagde niet is verschenen en even min de tegen haar ingestelde vordering heeft tegengesproken of zich anderszins heeft verweerd; dat de heer Barnstijn namens eissres in hoofdzaak heeft verklaard, dat eiseres van gedaagde te vorderen heeft ƒ91,23, zijnde niet-betaalde filmhuur voor films, welke eiseres aan gedaagde heeft gele verd; eiseres vordert bovendien een ren tevergoeding van 6% over het gevorderd bedrag vanaf de datum, waarop het ge schil is aanhangig gemaakt, zijnde 28 februari 1968; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Neder landse Bioscoopbond en dat ingevol ge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burger lijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslis singen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder landse Bioscoopbond; dat gedaagde generlei verweer ter kennis van de Commissie heeft gebracht en dat 4?

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1969 | | pagina 44