S. Boekman, directeur van eiseres, en W. Hemelraad en Drs. J. Ph. Wolf f, directeuren van gedaagde; dat Drs. Wolff namens gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat gedaagde ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan een onrechtmatige daad, hierin be staande, dat gedaagde de heer W. C. Wertwijn te Amsterdam ertoe bewogen zou hebben zijn arbeidscontract met eiseres te verbreken; dat het gedaagde niet duidelijk is, op welke grond deze beschuldiging berust; dat de heer Boekman namens eiseres hierop in hoofdzaak heeft geantwoord, dat hij de heer Wertwijn heeft leren kennen in de jaren, dat deze werkzaam ,vas bij Universal International Films Nederland N.V. te Amsterdam; dat de heer Wertwijn, nadat de heer W. He melraad als directeur van Universal voornoemd was afgetreden, ontslag bij deze onderneming heeft genomen en in dienst is getreden van een kantoorma- chinehandel te Amsterdam; dat de heer J. Arkenbout, directeur van eiseres, een tijd later de heer Wertwijn heeft ge vraagd, of hij genegen was bij eiseres in dienst te treden; dat bij dit gesprek bleek, dat de heer Wertwijn gaarne weer in het filmbedrijf wilde terugkeren; dat de heer Boekman bij een hierna volgend gesprek met de heer Wertwijn heeft ver klaard, dat er voor hem, Wertwijn, bij eiseres niet alleen een goede positie be schikbaar was, maar dat hij ook verder goede vooruitzichten zou hebben, om dat de heer Boekman te zijner tijd met pensioen zal gaan; dat er daarna tussen eiseres en de heer Wertwijn volledige overeenstemming is bereikt over de ar beidsovereenkomst en dat beide partijen het arbeidscontract hebben getekend, waarbij in hoofdzaak is bepaald, dat de heer Wertwijn op 1 november 1968 bij eiseres in dienst zal treden en dat toentertijd aanvankelijk was afgespro ken dat de overeenkomst zou worden aangegaan voor één jaar, maar dat de heer Wertwijn er later de voorkeur aan gaf de overeenkomst voor onbepaalde tijd aan te gaan; dat in het arbeidscon tract (getekend 16 september 1968) op verzoek van de heer Wertwijn de be paling is opgenomen, dat de dienstbe trekking door ieder der partijen op een termijn van drie maanden kan worden opgezegd; dat de heer Boekman eind september de heer Hemelraad, directeur van gedaagde, in een vriendschappelijk gesprek verteld heeft, dat hij de heer Wertwijn als medewerker had geënga geerd; dat de heer Hemelraad de heer Boekman hiermede heeft gefeliciteerd, omdat hij de heer Wertwijn als zijn naaste medewerker bij Universal Inter national Films Nederland N.V. zeer had gewaardeerd; dat er vier dagen, voor de dag, waarop de heer Wertwijn met zijn werkzaamheden in dienst van eiseres zou beginnen, op verzoek van de heer He melraad een gesprek heeft plaatsgevon den tussen de heren Boekman en He melraad, die vergezeld was van de heer Wertwijn; dat de heer Hemelraad bij dit gesprek heeft gezegd, dat gedaagde de heer Wertwijn met ingang van 1 no vember als medewerker heeft geënga geerd; dat de heer Boekman aan zijn verontwaardiging over deze mededeling op heftige wijze uiting heeft gegeven; dat hij immers de heer Wertwijn als me dewerker van eiseres in dienst had ge nomen met het oog op zijn voornemen om zich, gezien zijn leeftijd, uit de zaak terug te trekken; dat de heer Hemelraad verder verklaard heeft, dat de heer Wertwijn alleen bij gedaagde in dienst zou treden, als de heer Boekman dat zou goedvinden; dat de heer Boekman daarna een gesprek met de heer Wert wijn afzonderlijk heeft gevoerd waarbij laatstgenoemde heeft verklaard, dat hij als medewerker van gedaagde door zijn provisie een veel hoger inkomen zou bereiken dan bij eiseres; dat de heer Wertwijn, nadat de heer Boekman hem aan het bestaan van het arbeidscontract had herinnerd, tenslotte verklaard heeft, dat hij dan toch maar op 1 november 1968 bij eiseres zou komen werken; dat de heer Wertwijn evenwel korte tijd la ter telefonisch heeft medegedeeld, dat hij op zijn beslissing was teruggekomen en dat hij dus niet bij eiseres in dienst zou treden; dat eiseres hierna haar be zwaar tegen deze gang van zaken aan gedaagde heeft kenbaar gemaakt; dat na bemiddeling door de heer A. F. Wolff te Utrecht de heer Wertwijn op 31 oktober aan eiseres heeft medege deeld, dat hij weliswaar op 1 november 1968 toch bij eiseres zou komen wer ken, maar dat hij nu reeds gebruik maakte van de opzeggingsclausule om zijn betrekking op een termijn van drie maanden op te zeggen; dat eiseres be langen niet gediend worden met het en gageren van een belangrijk medewerker, die reeds na drie maanden de dienst weer verlaat om bij een concurrerende onderneming te gaan werken; dat eise res derhalve aan de heer Wertwijn te kennen heeft gegeven, dat hij hem onder deze omstandigheden niet kan gebrui ken; dat eiseres daardoor van 1 novem ber af de medewerking van een belang rijke employé door toedoen van gedaag de moet ontberen; dat gedaagde weten de dat de heer Wertwijn contractueel aan eiseres gebonden was en wetende, hoe onontbeerlijk deze nieuwe medewer ker voor eiseres, gezien des heren Boek- mans leeftijd was, hem geen positie bij gedaagde had behoren aan te bieden; dat de heer Hemelraad namens gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat hij bij het overleg tussen partijen heeft vooropgesteld, dat gedaagde de heer Wertwijn alleen in dienst wilde ne men als dat met de volle instemming van de heer Boekman, de directeur van eiseres, zou gebeuren; dat gedaagde de beschuldiging, als zou zij de heer Wert wijn tot contractbreuk hebben aangezet, met verontwaardiging van de hand wijst; dat de heer Boekman inderdaad eind september 1968 aan de heer Hemelraad heeft medegedeeld, dat hij de heer Wertwijn had aangenomen; dat de heer Boekman te zelfder tijd zijn filmverhuur kantoor aan de heer Hemelraad ter over name heeft aangeboden met de moti vering, dat hij wegens zijn leeftijd niet meer bij machte was de zaak voort te zetten; dat gedaagde dit aanbod, dat nog niet is ingetrokken, bestudeert; dat ge daagde kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van een brief van eiseres aan haar vroegere vertegenwoordiger, de heer A. J. Cosijn te Oegstgeest (waarvan de heer Hemelraad een afschrift aan de Commissie heeft overgelegd) en waarin als redenen van het ontslag van genoem de heer worden aangevoerd de econo mische teruggang in het filmverhuurkan toor onder andere door het niet kunnen aankopen van geschikt nieuw filmmate riaal; dat uit deze brief blijkt, dat de economische teruggang bij eiseres het niet meer toeliet een vertegenwoordiger in dienst te houden; dat de heer Hemel raad dan ook verbaasd was korte tijd later van de heer Boekman te vernemen, dat hij de heer Wertwijn had geënga geerd; dat zich medio oktober een acute personeelscrisis bij gedaagde heeft ge openbaard door het feit, dat de secreta resse, tevens bookster, op korte termijn om persoonlijke redenen hel dienstver band heeft opgezegd; dat de heer Hemel raad bij het zoeken naar vervanging on middellijk aan zijn oude medewerker, de heer Wertwijn heeft gedacht; dat ge daagde daarop overleg met de heer Wert wijn heeft gepleegd, waarbij wederzijds vooropgesteld is, dat er van een dienst verband van de heer Wertwijn bij ge daagde alleen iets zou komen, als dat met de volle instemming van de heer Boekman mogelijk zou blijken; dat ge daagde tot op de dag, dat hij de oproep der Commissie ontving, niet op de hoog te was van de arbeidsovereenkomst van eiseres en de heer Wertwijn; dat de heer Hemelraad bij het hierna volgende ge sprek met de heer Boekman de voor waarde van de instemming van laatst genoemde heeft vooropgesteld; dat de heer Boekman echter in woede is ont stoken en dat hij zodanig alle perken te buiten ging, dat overleg onmogelijk bleek; dat de heer Hemelraad tenslotte heeft gevraagd, of de heren Boekman en Wertwijn hem alsnog hun visie op de zaak wilden mededelen met dien verstan de, dat een engagement van de heer Wertwijn bij gedaagde alleen zou kun nen geschieden met instemming van eiseres; dat er daarna een gesprek tus sen de heren Boekman en Wertwijn heeft plaatsgevonden buiten tegenwoor digheid van de heer Hemelraad; dat de heer Boekman een half uur later de heer Hemelraad heeft medegedeeld, dat de heer Wertwijn besloten had definitief per 1 november bij eiseres in dienst te tre den; dat partijen daarop beiden verklaard hebben de zaak hiermede als afgedaan te beschouwen; dat echter de volgende ochtend de heer Boekman Drs J. Ph. Wolff heeft opgebeld en hem zeer on heus en onparlementair heeft bejegend, omdat hij van de heer Wertwijn bericht had gekregen, dat deze bij nader inzien toch maar besloten had niet bij eiseres, maar wel bij gedaagde in dienst te tre den; dat de heer A. F. Wolff op verzoek van gedaagde getracht heeft in deze zaak tussen partijen te bemiddelen; dat ge daagde daarna niets meer over deze zaak van eiseres heeft vernomen, tot dat de heer Hemelraad op 31 oktober op verzoek van eiseres getuige was van een telefoongesprek, waarbij de heer Arkenbout namens eiseres aan de heer Wertwijn mededeelde, dat eiseres geen prijs meer stelde op zijn indiensttreding per 1 november; dat de heer Wertwijn nog een telegram met dezelfde inhoud heeft ontvangen; dat de heer Wertwijn daarna gevraagd heeft, of hij alsnog per 1 november bij gedaagde in dienst zou mogen treden en dat gedaagde bevesti gend heeft geantwoord; dat gedaagde de beschuldiging van eiseres ongegrond acht en dat zij de Commissie verzoekt de vordering niet ontvankelijk te verkla ren; dat de heer Hemelraad namens gedaag de voorts in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij door de gang van zaken en voor namelijk door de handelwijze van de heer Boekman geen schuldgevoelens heeft; dat het immers een feit is, dat de 47

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1969 | | pagina 46