De tegemoetkoming in
Parlement
het
1969
Vragen en
debat
tussen
13 november
1968
en
19 maart
21
TVTadat in november 1968 de Minis
ter van Cultuur, Recreatie en
Maatschappelijk Werk, mejuffrouw
dr. M. A. M. Klompé in haar rede
bij het 50-jarig bestaan van de Bond
had toegezegd dat „een passende te
gemoetkoming" zou worden verleend
aan het bedrijf, omdat de wijziging
van de wet inzake het gemeentelijke
belastinggebied op zich zou laten
wachten, volgden terstond vragen. Op
14 november vroeg de heer Jonge
ling, lid van de Tweede Kamer voor
het GPV:
1. Is het waar, dat de Minister van Cul
tuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,
mede namens de Minister en de Staats
secretaris van Financiën, tijdens de ju
bileumbijeenkomst van de Nederlandse
Bioscoopbond heeft meegedeeld, dat de
Regering bereid is de bioscooponderne
mers „een passende tegemoetkoming" te
verlenen zoals te verwachten is de
wet inzake het gemeentelijk belastingge
bied later dan op 1 januari 1969 in wer
king zal treden?
1. Deze vraag wordt bevestigend beant
woord.
2, Kunnen de bewindslieden meedelen,
in welke vorm deze tegemoetkoming zal
worden verleend?
2. Zoals uit de memorie van toelichting
op het ontwerp van wet tot wijziging van
de bepalingen (9538) alsmede uit de ter
zake ingediende nota van wijzigingen op
het wetsontwerp blijkt, beoogde de Rege
ring de gemeentelijke bevoegdheid tot het
heffen van vermakelijkhedenbelasting van
bioscoopondernemers met ingang van 1
januari 1969 te beëindigen. Voor de moti
vering van dit voorstel moge kortheids
halve naar de genoemde stukken worden
verwezen. Nu valt te voorzien dat de par
lementaire behandeling van het wetsont
werp niet voor 1 januari 1969 haar be
slag zal krijgen is de Regering van me
ning, dat aan de bioscoopondernemers
onder die omstandigheden moeilijk een
passende tegemoetkoming kan worden
onthouden over de periode, die ligt tussen
1 januari 1969 en het tijdstip waarop het
genoemde ontwerp ten aanzien van de
afschaffing van de vermakelijkhedenbe
lasting van bioscoopondernemers van
kracht wordt. Over de wijze waarop en
de vorm waarin dit zou dienen te gebeu
ren is nog beraad gaande.
3. Ligt het in de bedoeling de voor deze
tegemoetkoming benodigde gelden te vin
den in een bestaande post op de ontwerp
begroting zo ja, welke of zal hier
toe een begrotingswijziging aan de Staten
Generaal worden voorgesteld?
3. De gedachten gaan uit naar een pas
sende tegenmoetkoming, waarvan de om
vang uiteraard zal afhangen van de in
het antwoord op vraag 2 bedoelde pe
riode. Ter zake zal een wijziging van het
begrotingshoofdstuk van het departement
van Cultuur, Recreatie en Maatschappe
lijk Werk worden voorgesteld.
4. Kunnen de bewindslieden de verzeke
ring geven, dat zij aan de bioscooponder
nemers geen uitkering zullen doen noch
zich tegenover hen op enigerlei wijze zul
len vastleggen voordat de Staten-Gene-
raal hun goedkeuring hebben verleend
aan de financiële consequenties hiervan?
4. Deze vraag wordt in samenhang met
het vorenstaande bevestigend beantwoord.
De concretisering op papier van de
belofte van de minister volgde op 14
januari bij Nota van wijzigingen op
de begroting van haar ministerie.
In de toelichting lezen we hoe de re
gering heeft beoogd de bevoegdheid
van de gemeenten tot het heffen van
vermakelijkheidsbelasting van bio
scoopondernemers te beëindigen met
ingang van 1 januari 1969, het tijd
stip waarop de BTW in werking trad.
De toelichting zegt dan: „Nu inmid
dels duidelijk is geworden, dat de be
doelde afschaffing in ieder geval niet
met ingang van januari 1969 zal kun
nen worden gerealiseerd is de rege
ring van mening, dat aan bioscoop
ondernemers onder deze omstandig
heden een passende tegemoetkoming
dient te worden verleend over de pe
riode, die ligt tussen 1 januari 1969
en het tijdstip, waarop het genoemde
wetsontwerp ten aanzien van de af
schaffing van de vermakelijkheden
belasting van bioscoopondernemers
van kracht wordt.
Bij dit voorstel is men er van uit
gegaan, dat het in verband met de in
het bovengenoemde wetsontwerp ver
vatte overgangsregeling het meest
voor de hand ligt de afschaffing van
de vermakelijkheidsbelasting voor bio
scoopondernemers naar 1 januari 1970
te verschuiven. Een daartoe strekken
de wijziging van het onderhavige wets
ontwerp is in voorbereiding.
De behandeling van de begrotings
wijziging van CRM werd met span
ning tegemoet gezien. Zij werd ver
wacht voor februari, maar op de 18e
van die maand deed de kamervoor
zitter het voorstel de behandeling van
de desbetreffende stukken vast te
stellen op 11 en 13 maart.
Intussen waren er ook vragen beant
woord uit het voorlopig verslag in de
Memorie van Antwoord over de CRM
begroting. De dialoog tussen Kamer
en minister is voldoende boeiend om
deze hier voor u te boekstaven:
89. Deelt de Minister de mening van de
Raad van de Kunst (vervat in een des
betreffende nota), dat het zowel kunst-
zinig als commercieel gezien ondenkbaar
is, dat er een sterke Nederlandse film
kunst ontstaat die in hoofdzaak is afge
stemd op Nederland of het Nederlandse
taalgebied, en gaat zij bij de te volgen
gedragslijn van een dergelijke stelling
uit?
89. Antwoord
De ondergetekende is van mening dat de
passage, zoals deze hier los van de con
text wordt aangehaald, niet zonder meer
in haar algemeenheid kan gelden. Wel
meent zij dat een Nederlandse filmpro-
duktie pas krachtig kan zijn als een be
stendige relatie tussen filmers en publiek
verkregen wordt. Gehoopt wordt dat de
goede belangstelling, die het Nederlands
publiek tot enkele jaren geleden voor Ne
derlandse films had, zal kunnen worden
herwonnen. Dat daarnaast een vergroting
van de mogelijkheden wordt nagestreefd
door daarvoor in aanmerking komende
projecten zodanig uit te werken dat zij
in internationaal verband kunnen worden
vervaardigd, acht ook de ondergetekende
van belang.
90. Dreigt het perspectief voor het Ne
derlandse filmbedrijf niet opnieuw te ver
minderen door de lastenverzwaring als
gevolg van de BTW?
90. Antwoord
Hoewel deze vraag in haar algemeenheid
bevestigend moet worden beantwoord
wijst de ondergetekende op de in het uit
zicht gestelde afschaffing van de verma
kelijkhedenbelasting. Deze zal voor het
Nederlandse film- en bioscoopbedrijf vol
doende mogelijkheden bieden tegemoet te
komen in de lastenverzwaring als ge
volg van de B.T.W.
91. Kan een overzicht worden gegeven
van de werkzaamheden en van de beste
dingen van het Produktiefonds? Aan wie
is het Produktiefonds verantwoording
schuldig?