Algemene beschouwingen Minister antwoordt 22 91. Antwoord In de laatste 8 jaar heeft het Produktie- fonds voor Nederlandse films financiële steun gegeven bij het tot stand komen van speelfilms waaronder 13 jeugdfilms. Verder werd subsidie verleend voor het schrijven van enige tientallen scenario s. Een gedetailleerd overzicht van 33 Ne derlandse speelfilms, geproduceerd sinds 1957, is door het secretariaat van het Pro duktiefonds, dat bij de Nederlandse Bio scoopbond berust, gepubliceerd in het ju bileumnummer van „Film", het orgaan van de Bond, op 13 november 1968. De bestedingen van het Produktiefonds na aftrek van de ontvangsten in de laatste 8 jaren waren als volgt 1960 432.000 1961 259.000 1962 1.274.500 1963 452.000 1964 841.000 1965 1.599.000 1966 625.000 1967 1.150.000 Als alle stichtingen, die in hoofdzaak door de ondergetekende gesubsidieerd worden, is het Produktiefonds voor Nederlandse films aan haar verantwoording schuldig. 92. De sociale en creatieve positie van de jonge filmers lijkt weinig rooskleurig. Op welke wijze kan hierin verbetering worden gebracht? 92. Antwoord De uitspraak, dat de socia\e en creatieve positie van de jonge filmers weinig roos kleurig is, kan de ondergetekende niet volledig onderschrijven. Niet voor alle jonge filmers zijn de mogelijkheden slecht. Er zijn er die b.v. bij de televisie en in het bedrijfsleven er in slagen zich een bestaansmogelij kheid te verschaffen welke ook aan hun creatieve krachten recht doet. Jonge filmers zijn ook reeds werkzaam in de filmvorming van plaatse lijke kunstzinnige centra en enkele scho len. Vervolgens wijst de ondergetekende erop, dat ook voor vele anderen die een vrij beroep kiezen, het begin moeilijk is. Een en ander neemt niet weg, dat het zoeken naar wegen, waarlangs de moge lijkheden voor begaafde jonge filmers kunnen worden vergroot, noodzakelijk blijft. Eén daarvan is het vergroten van subsidie mogelijkheden. Een verhoging van de betreffende begrotingsartikelen wordt dan ook voorgesteld. Andere sug gesties ter verbetering van de situatie ko men voor in het rapport van de Raad voor de Kunst waarover in vraag 89 is gespro ken. Dit rapport is echter zo veelomvat tend en complex, dat de studie en het beraad daarover nog niet zijn afgesloten. Er van uitgaande, dat de film als zeer kostbaar medium en voor zaalvertoning bestemd minder nog dan andere kun sten een talrij k publiek kan ontberen, kan men zich afvragen, of er wel vol doende overeenstemming is tussen het streven van bepaalde groepen van fil mers en de verlangens van het publiek, en voorts of die filmers niet meer reke ning zouden kunnen houden met de wens, dat met overheidsgelden gerealiseerde kunstuitingen .zoveel mogelijk mensen bereiken. De filmvorming zou er wellicht toe kunnen bijdragen, dat voor de uitin gen van jongeren meer begrip en belang stelling ontstaan. Ook de filmopleiding kan o.a. door een goede selectie, gerichte voorlichting en voldoend gedifferentieerde opleiding een invloed ten goede hebben. 93. Is de opleiding niet te veel gericht op de speelfilm en te weinig op de edu catieve film en de televisie? 93. Antwoord De ondergetekende wijst erop, dat oplei ding die plaats heeft aan de Filmacade mie tot het werkterrein behoort van haar ambtgenoot van Onderwijs en Weten schappen. Zij merkt overigens op, dat de nieuwe leiding der academie een goed gedifferentieerde opleiding nastreeft. 94. Erkent de Minister de speelfilmregie als zodanig als een apart vakgebied? 94. Antwoord De ondergetekende acht de beantwoor ding van deze vraag bezwaarlijk, omdat niet is uit te maken, wat onder apart vakgebied" moet worden verstaan. Spe cialisatie in de richting van de speelfilm is uiteraard mogelijk. De ondergetekende wijst er overigens op, dat de speelfilm regie bij de opleiding aan de Nederlandse Filmacademie niet als apart vak voor komt. Het debat in de Tweede Kamer, waar dat betrekking had op het resti tutie- en op het filmkeuringsbeleid het Rapport Witte werd bij de alge mene beschouwingen op woensdag 11 maart gevoerd door o.a. Drs. E. C. Visser (D'66). De minister is uitge gaan van de mondigheid van de bur gers, zo stelde hij en over het rapport: „De Commissie Witte heeft positieve voorzieningen aanbevolen en onge vraagd terzake een derde advies ge geven inzake het instellen van orga nen, die gesubsidieerd op het terrein van film voorlichting zouden moeten bedrijven". D; heer Visser noemde het advies zeer positief en bruikbaar. Hij steunde de eensgezinde conclusie, dat de keuring kon vervallen. De afgevaardigde vond het echter een dubieuze zaak of ,,de noodrem" in handen van de burgemeester (onder de gemeentewet) wel een stap vooruit zou zijn. Hij refereerde aan slechte ervaringen in Haarlem. Om zijn taak goed te vervullen moet de burgemees ter over voldoende informatie be schikken en dal kan een taak zijn voor de reeds bestaande particuliere filminstituten. En daar schuilt een adder onder het gras waar reeds en kele confessionele instellingen zijn ge vormd, die op dit terrein werkzaam willen zijn en ook afwijzende advie zen geven. Hij vroeg de regering derhalve voor de aan burgemeesters te geven bevoegd heden de aanbevelingen niet over te nemen. De heer P. Jongeling (G.P.V.) verzet te zich tegen de procedure, die de minister had gevolgd door mededelin gen en beloften te doen voor de Ka mer enig ontwerp had bereikt. Hij kende de overheid geen taak toe steun te verlenen aan een bedrijf, dat in het kader van de maatschappelijke ontwikkeling een economische achter uitgang ondergaat. Zulke bedrijven zijn er wel meer. Als dat een motief is dan zaten we nu nog met een sub sidie aan de turfboeren. Hij verklaar de zich tegen afschaffing van de ver- makel ijkheidsbelasting, veronderstel lende dat er belangrijker zaken zou den zijn om het geld aan te besteden. Hij protesteerde tegen de opdracht verstrekt „aan een filmer die de com munistische idee uitdraagt" en ver klaarde de begroting voor de subsidie aan het film- en bioscoopbedrijf mede daarom niet te willen accepteren. Ook de heer G. A. Kieft (ARP) vond, dat de tegemoetkoming beter kon worden besteed en verklaarde zich tegenstander van de compensatierege ling. Drs. W. R. V. Dusarduijn (KVP) achtte de tegemoetkoming een recht vaardige zaak wegens de dubbele be lasting, waaronder het bedrijf nu ge bukt gaat. Hij wilde echter wel uit gelegd hebben hoe het bedrag zou worden verdeeld, welke criteria er worden aangelegd en of er rekening mee wordt gehouden dat her en der de vermakelijkheidsbelasting reeds is afgeschaft. De heer J. F. Wclff (CPN) stelde zich critisch op tegen de verklaring van de minister, dat jonge filmers wat meer naar hun publiek moeten toekomen. De heer mr. M. Vrolijk (PvdA) con formeerde zich aan het betoog van drs. Visser. De heer A. Nuijens (Boerenpartij) kon geen sympathie vinden voor de overgangsregeling, noch ir. C. N. van Dis (S.G.P.), die op zijn principiële gronden zich „tegen film" (tezamen met andere media) verklaarde. Tijdens de vervolgzitting van de Ka mer op 13 maart beantwoordde de bewindsvrouwe de verschillende vra gen. Ter zake van haar opmerking over de „commercialisering van de jonge filmers" verklaarde zij deze pas sage „drie maal te hebben overdacht en bewust te hebben gehandhaafd." Zij had er mee bedoeld „film is een medium, dat door véél anderen moet worden gezien. Jonge filmers plegen graag een boodschap over te bren gen. Zoek hiervoor dan een vorm waardoor véél mensen komen kijken. Ik heb hier geen commerciële criteria aangelegd." Vragen over de bioscoopwet en de commissie Witte kregen kort bescheid: „Het is een kwestie van de regering. Binnenlandse zaken is thans bezig een standpunt voor te bereiden. Verschil lende departementen hebben ermee te maken. Het rapport over de keu ring komt later aan de orde." De tegemoetkoming aan het bioscoop bedrijf noemde de minister „eenma lig" en zij voegde er aan toe, dat het

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1969 | | pagina 22