Waar begint volwassenheid
Nakeuring
Ontkennend
Omzichtig
Grens
28
waarop de administratiefrechtelijke
sancties niet van toepassing zijn, tot
een dergelijke verzwaring van straf
sancties aanleiding gaf, hetgeen
overigens niet verhinderde, dat men
de vergunninghouder, voor wie de
sancties van het administratief recht
wel gelden, strafbaar wilde stellen in
een geval waarin hij dat tot nu toe
niet was. Er valt niet in te zien, waar
om de paar honderd vergunninghou
ders, die de wet 40 jaar loyaal hebben
nageleefd, de dupe moeten worden
van een ontwikkeling op het terrein
van de smalfilms, en wel mede als uit
vloeisel van het feit, dat er een onge
lijke rechtsbedeling is, in dier voege,
dat men wel een vergunning eist voor
het normale bioscoopbedrijf en niet
voor de smalfilmhandel. Het eigen
lijke stelsel van de filmkeuring wordt
beheerst door de keuringsnormen als
bedoeld in artikel 16 van de wet.
Oud-Minister Verdam heeft bij de in
stallatie van de commissie gezegd, dat
het oordeel over de wenselijkheid van
een nakeuringsmogelijkheid voor ve
len afhankelijk zal zijn van de wijze
waarop de centrale filmkeuring func
tioneert. Hoe groter het vertrouwen is
dat men in de centrale filmkeuring
zal kunnen stellen, des te geringer zal
naar de mening van de heer Verdam
de behoefte zijn aan een aanvullende
keuring op plaatselijk niveau.
Deze uitlating moet toch wel aan
vechtbaar worden geoordeeld. Niet al
leen zou men geneigd zijn hieruit af
te leiden, dat men vanaf het begin
onvoldoende vertrouwen heeft gehad
in de centrale filmkeuring, doch bo
vendien wordt aldus een onjuist oorza
kelijk verband gelegd tussen de plaat
selijke nakeuring en de landelijke keu
ring. Immers, een keuring van strikt
lokale aard, die, geheel overeenkom
stig hetgeen bij de totstandkoming van
de wet is beoogd, als een zaak van
ondergeschikte betekenis moet worden
aangemerkt en die behalve in het
zuiden van het land nergens van de
grond is gekomen, mag nimmer het
uitgangspunt vormen voor een beoor
deling van de hoofdzaak. Het uit
gangspunt kan en mag slechts zijn, of,
nu velen in den lande de bevoogding
op dit stuk van de communicatie on
gewenst en onaanvaardbaar achten,
een filmkeuring nog wel moet wor
den gehandhaafd.
Ten aanzien van volwassenen wordt
deze vraag onzerzijds zonder meer
ontkennend beantwoord. Men moet
nu eenmaal wie ook het recht ontzeg
gen voor anderen uit te maken wat
zij mogen lezen, horen of zien. Het
gaat niet aan de film in het geheel
der communicatiemiddelen op excep
tionele wijze te behandelen. Niet het
medium als zodanig is in het geding,
doch de menselijke vrijheid. De grens
van deze vrijheid is neergelegd in het
strafrecht, hetwelk voor alle misbrui
ken daarvan behoort te gelden. Ook
de doelmatigheid van de keuring komt
in het geding, nu het merendeel van
alle filmvertoningen niet onder de ju
risdictie van de keuring valt, t.w. alle
elektronische projectiemogelijkheden
in binnen- en buitenland en alle ver
toningen in z.g. besloten kring, ette
lijke duizenden per jaar. De omstan
digheid, dat de elektronische projectie
niet alleen het bewegende beeld vast
gelegd op film, doch het bewegende
beeld in al zijn vormen omvat, is een
versterking van het aangevoerde ar
gument.
Wanneer men de publieke opinie der
laatste jaren volgt dan blijkt de kri
tiek altijd betrekking te hebben op de
door de keuring uitgesproken verbo
den, maar niet op het toegelatene.
Ook op grond hiervan is de conclusie
gewettigd, dat de behoefte aan een
keuring voor volwassenen ontbreekt.
De ondernemers in het film- en bio
scoopbedrijf realiseren zich, dat bij af
schaffing van de keuring voor volwas
senen een bepaalde rechtszekerheid
gaaf verdwijnen. Het laat zich aan
zien, dat het verdwijnen van deze keu
ring de filmimporteur en de bioscoop
exploitant tot grote omzichtigheid zal
manen, zulks mei het oog op de mo
gelijkheid van ingrijpen van de straf
rechter.
In het voorgaande is reeds gesteld, dat
men het medium film niet exceptio
neel kan behandelen. De handhaving
van de filmkeuring voor volwassenen
is in strijd met de ontwikkeling van
het medium, met de ontwikkeling op
het gebied van de mensenrechten en
met de plaats van de bioscoop in het
huidige bestel. Zij houdt een vorm
van discriminatie in niet alleen ten
opzichte van de ondernemer, doch
ook jegens de bezoeker. Hier doet
zich ernstig de vraag voor, of in plaats
van de zorg voor de evennaaste niet
de reeds eerder gesignaleerde behoef
te tot bevoogding als beweegreden
geldt. Men gaat daarbij mogelijk uit
van een onderste maatstaf die gere
lateerd is aan a-sociale groepen van
de maatschappij. Uitzonderlijke situ
aties kunnen echter geen norm zijn in
zaken die de geestelijke vrijheid ra
ken.
Wanneer men een keuring voor vol
wassenen afwijst, dan rijst natuurlijk
onmiddellijk de vraag waar de grens
van de volwassenheid ligt. De beant
woording van deze vraag zal natuur
lijk in de eerste plaats door deskundi
gen moeten geschieden. In dit verband
moge geciteerd worden, hetgeen bij
de totstandkoming van de wet terzake
in de memorie van toelichting is ge
zegd: „Veel meer moeilijkheden dan
voor de keuring voor volwassenen
biedt het vinden van een behoorlijke
maatstaf voor de keuring van films
bestemd voor vertoning aan niet-vol-
wassenen. Allereerst dient het begrip
,,niet-volwassen" nader te worden be
grensd. Als leeftijdsgrens is aangeno
men achttien jaar, de leeftijd waarop
ook bij de Kinderwetten de grens
tussen jeugdige personen en anderen
is getrokken. Het verwijt van wille
keurigheid dat tegen deze keuze zou
kunnen worden aangevoerd, treft
iedere bepaling van een leeftijds
grens". Het is opmerkelijk, dat de wet
ook spreekt van personen „te wier
aanzien niet voldoende aannemelijk
is, dat zij de leeftijd van achttien jaar
hebben bereikt". Men moet zich in
de huidige tijd maar eens de positie
voorstellen van de personen die zijn
belast met de vaststelling van deze
aannemelijkheid, een taak die feitelijk
berust bij portiers, zaalwachters en
cassières. Het zou niet ongerechtvaar
digd zijn de conclusie te trekken, dat,
wanneer men in 1926 de grens voor
de volwassenheid op ca. achttien jaar
heeft gesteld, een leeftijd van ca. zes
tien jaar onder de huidige omstandig
heden redelijk moet worden geoor
deeld, ook uit een oogpunt van con
trolemogelijkheden.