Moeilijke situatie voor het Duitse bioscoopbedrijf Door Horst Axtman in De heterogene „ondernemers"- maatschappij Gebrek aan vertrouwen in de toekomst van de bioscoopfilm 34 film echo Tn het kalenderjaar 1968 hebben in de Duitse Bondsrepubliek nage noeg 500 theaters de deur moeten sluiten. Het aantal Duitse bioscopen, dat sinds ongeveer tien jaren met de exploitatie ophield nadert het schrik wekkende getal 3000! En nog altijd is het „Kinosterben" in west-Duitsland niet tot een eind geko men. Onder de gegeven omstandig heden valt aan te nemen dat in 1969 wederom een gelijk aantal theaters „als gebouw" voor andere doelein den gebruikt zal worden of wordt ge sloten. In het bijzonder hebben de kleine bioscopen op het platte land te lijden onder de sluitingsgolf. De oorzaken liggen voor de hand, of schoon deze voor een groot gedeelte niet zijn te doorgronden. De schuld voor de enorme inkrimping van het theaterbestand moet in de eerste plaats worden gezocht in de televisie, het gebrek aan beroepsbekwaamhe- den van vele exploitanten, de niet al tijd uitblinkende kwaliteit van de meeste bioscopen en last not least het starre verhuursysteem in de Bondsrepubliek, dat bijvoorbeeld ver hinderd dat elk theater voornamelijk die films krijgt, die door het publiek van dat theater ook metterdaad ge zien willen worden. In de afgelopen twee jaren hebben de vertegenwoordigers van de verhuur ders in Duitsland zeer duidelijk on dervonden, dat de filmhuurpercenta- ges voor hun films zienderogen ach teruitliepen en ook dat de filmhuur- opbrengsten ver beneden de tot dan gebruikelijke schattingen bleven. Men troostte zich er weliswaar mee, dat in de grote stad, in de centrumtheaters met premièrevoorkeur goede zaken werden gedaan, maar wie alles op de keper beschouwde werd één ding zon der tweeërlei uitleg helder: er is geen achterland meer. Het spreek woord „Kleine visjes maken samen ook een grote maaltijd" ging niet meer op. De verhuurkantoren bekommerden zich nauwelijks om de kwaliteit van het theaterpark, althans voor zover zij daar met hun politiek wat aan kon den doen men keek uitsluitend naar speelweken en bezoekers-getal len. De theaters met name de kleine re, maar ook veel middelgrote bedrij ven werden volkomen aan hun lot overgelaten. De omstandigheid, dat in Duitsland het bioscoopbedrijf een zaak van talloze kleine, vaak een mansbedrijven is ontpopte zich als een vraagstuk van de eerste orde. Vraagstuk no. 2 is het feit, dat nooit werkelijk het „beroep" bioscoopbezit ter heeft bestaan. Op het zelfde ogen blik waarop zich krisisverschijnselen voordeden in het bioscoopbedrijf be gonnen vele eigenaars hun gebouw voor andere dingen te bestemmen. Su permarkten, opslagplaatsen en kegel banen bleken winstgevender objecten, die niet weinig eigenaars snel van stiel deed veranderen. Het zijn immers ge- riefelijke, maar zeker geen slechte winstgevers. Geriefelijker dan het „lijden" van een bioscoop in tijden van hoogconjunctuur. Ds zorg en toewijding voor het Duitse theaterbestand was nimmer een zaak van de gezamenlijkheid der onderne mers. Men dacht en denkt nog al tijd in „afdelingen": de exploitan ten voor zichzelf; de verhuur ders sterk concurrerend onderling ook voor de eigen groep en ook de pro ducenten, die zich alras opdeelden in film- en TV-producenten (nog afge zien van een aantal dat van beide wal len eet) wilden het zelf zien te kla ren. Vooral onder de producenten waren er nl. die meenden, dat zij het pu bliek dubbel konden bedienen en zo'n handigheidje zou de anderen noch schaden, noch anderszins op het ter rein komen. Toen de televisie in de Bondsrepu bliek zijn eerste miljoen kijkers telde (het zijn er intussen 15 miljoen gewor den), dorst één man uit het bedrijf een prognose aan. Hij zei dat van de meer dan 7000 bioscopen in West duitsland er minstens 2000 „ins Gras beissen" zouden. De man werd na die uitspraak bijna gestenigd! Nu zijn er al méér dan 2000 zaken gesloten en de grens van 3000 zal zonder twijfel overschreden worden. Zelfs nu is er binnen het Duitse film en bioscoopbedrijf nog geen begin van een samenspraak te bespeuren van waaruit een stem oproept nu eens de handen ineen te slaan en al het mogelijke te doen om verdere ader lating van het bedrijf met een knevel- verband te beëindigen. Ondanks alles gaan alle „afdelingen" hunsweegs en zoekt ieder zijn eigen voordeel. Men loopt, blindelings bijkans, in een te voren herkenbare ontwikkeling: er zullen eerstdaags niet alleen zakelijk gesproken te weinig bioscopen zijn, maar er zullen er ook te weinig zijn voor de verspreiding zodat filmvrien- den in de wijde omtrek van hun woon gebied geen bioscoop meer zullen kunnen vinden. Rondom de Westduitse metropolen ontstaan satellietsteden. In veel geval len met inwonertallen tussen 40.000 en 100.000 mensen. Maar bioscopen zijn in deze hypermoderne satellietste den, die overigens alle voorstelbare

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1969 | | pagina 34