Vermakelijkheids-
belasting
in Noordwijk
Scepsis tegen de
Filmförderungsanstalt
Neiging tot trustvorming -
Raad om aaneen te sluiten
Drie eerste doeleinden
De 1000 Franse
35
vormen van geriefelijkheid en ont
spanning hebben meegekregen, niet
„ingebouwd".
In het begin van 1968 trad de
geenszins door iedereen toegejuichte
Wet op het bioscoopwezen in werking;
de wet kreeg zijn uitvoerende bureau
in Berlijn. De Duitse filmbedrijven
he'jben aan de twintig miljoen Duitse
marken in de kas van dit bureau in
tussen meebetaald. Het bureau is een
publiekrechtelijke organisatie. Wat
het bureau tot heden op het gebied
van „bevordering" heeft laten zien is
vooral voor de bioscopen alles behal
ve bemoedigend. Men moet natuur
lijk nog even afwachten, of tenslotte
zal blijken in hoeverre de Filmförde
rungsanstalt in de huidige situatie van
het Duitse filmbedrijf en in het bij
zonder van de bioscopen hulpverle
nend kan optreden.
In de eerste plaats moet het bureau
haar tot dusverre gevoerde TV-poli-
tiek duchtig veranderen en daarenbo
ven het bewijs leveren, dat het begrip
„filmfórderung" niet alleen het stimu
leren van de Duitse filmproduktie be
tekent, maar het bevorderen van het
gehele bedrijf, inclusief dat gedeelte
dat de basis vormt van alles, nl. de
theatersector.
Vooralsnog behouden de Duitse thea
ters als de werkelijke financiers van
het bureau wat dit betreft hun scep
sis. Hetgeen tengevolge heeft dat de
verhouding tussen bureau en het bio
scoopbedrijf heeft geleid tot een regel
rechte vertrouwenskrisis.
Er zijn bepaalde aanwijzingen in het
bioscoopbedrijf die wijzen op een
„doe het zelf" gedachte. Die bestaat
daarin, dat naar het voorbeeld van de
UFA Theater AG (met ongeveer 45
theaters) er grote bioscooponderne
mingen ontstaan en dat de reeds be
staande zich doelgericht uitbreiden.
Men zoekt zo het bereiken van „even
wicht" op de wip van het partner
schap tussen de „afdelingen."
De kleine en de middelgrote theater
bedrijven, die (omdat zij de rode lan
taarn dragen) niet aan films kunnen
komen, welke hen uit hun bezoeks-
crisis kunnen halen, wordt aanbevo
len speciaal in de vakpers zich
in „contractsgroepen" te verenigen.
Het valt natuurlijk te bezien of het
vermogen van de ondernemers in de
toekomst te blikken groot genoeg is
om onder de druk der omstandighe
den uit te komen.
Met de tot dusver neergaande ontwik
keling in het Duitse bioscoopbedrijf
voor ogen en het waarlijk onverstan
dige gedrag van het gros der verhuur
ders in de Bondsrepubliek is het de
vraag of de branche inderdaad de vu
rige wens koestert en in staat zal zijn
over haar eigen schaduw heen te
springen.
Aan pogingen om de toestand mees
ter te worden en de noodzakelijke
herstructuering van het bioscoopbe
drijf, in deze dagen van TV-hoogcon-
junctuur te bewerkstelligen, ontbreekt
het niet. Het hoofdbestuur van het
Hauptverband Deutscher Filmtheater
e.V. (HDF) stuurt doordacht en vol
goede ideeën. Onder de gegeven om
standigheden zijn echter de gegeven
verhoudingen en situaties sterker als
elke tegen-kracht, de praktijk is ster
ker dan de leer.
Er zijn drie doeleinden, die door het
Duitse bioscoopbedrijf, met of zonder
hulp van het Berlijnse bureau, moe
ten worden bereikt.
a. De zo snel mogelijke inperking
van de mogelijkheden van de televisie
tot het uitzenden van films, vooral die
van het amuserende genre en een re
gelende overeenkomst wat betreft de
uitzendtijden van de films.
b. Modernisering van de bestaande
theaters in de zin van „Mehr zweck-
hausern" (zaken die het motto voe
ren: „Méér geven dan een bio
scoop").
c. Een nauwkeurige op het publiek
gerichte programmering van alle thea
ters, wat zeggen wil dat men werke
lijk moet bieden wat het publiek
wenst.
Het eerste punt zal het moeilijkste
zijn om te bereiken. De andere ver
langen ondernemersactiviteit en een
sedert lang reeds gewenste verbete-
TToewel ook Frankrijk een gestadige
teruggang meemaakt van het to
taal aantal bioscoopbezoekers is er
binnen dat totaal een andere trend
bespeurbaar, nl. die van de 1000
theaters, die samen 20 procent uit
maken van het totaal bioscopenbe-
stand van Frankrijk.
Deze 1000 zaken (523 kleinere en
467 grotere) kennen een ontwikke
ling die tegengesteld is aan „de grote
lijn". En dat ligt er niet aan dat deze
zaken staan in esn grote stad of in
een goed gebied. 260 zijn gevestigd
in steden van meer dan 60.000 inwo
ners en 109 staan in plaatsen van
ring van de betrekkingen tussen thea
ters en verhuurders op basis van de
service aan het publiek.
Tenslotte kan men er niet omheen dat
de Duitse bioscoop speciaal in wat
het werven van zijn clientèle betreft
omhoog moet naar nieuwe en ideeën-
rijke daden. Bij een grondige vervul
ling van deze fundamentele eisen heeft
het Duitse theaterbestand met onge
veer 3500 zaken dan een reële kans
de crisis te overleven.
T\e gemeenteraad van Noordwijk
hesft de vermakelijkheidsbelas-
ting op het vertonen van films van
15 procent teruggebracht op 7 pro
cent, in plaats van de heffing volledig
af te schaffen.
Tot 15 maart 1966 werd twintig pro
cent geheven, waarna het 15 procent
percentage werd aanvaard.
19 maart 1968 verzocht de heer Pot,
directeur van Lido, de belasting ge
heel af te schaffen, maar B en W
besloten terzake geen voorstel te
doen in het vooruitzicht van de alge
hele afschaffing door de regering.
De heer Pot herhaalde zijn verzoek
in december, waarop B. en W. halve
ring voorstelden. Zij motiveerden dit
met de stelling, dat hangende de par
lementaire procedure het voor de ge
meente onverstandig zou zijn tot al
gehele afschaffing te besluiten, omdat
men dan voor de toekomst eventuele
compensatie van het te derven inko
men ook volledig zou verspelen.
B. en W. stonden echter in hun mo
tivering sympathiek tegenover de in
standhouding van filmvoorstellingen
en zouden het betreuren als het Lido-
theater zou moeten sluiten.
minder dan 2000 inwoners. 78 zijn er
gevestigd te Parijs.
Deze 1000 hebben in 1967 en ook in
1968 een betere omzet gemaakt dan
tevoren.
Franse deskundigen uit het film en
bioscoopbedrijf o.l.v. het Centre du
Cinema hebben zich nu gestort in
een onderzoek wat van deze bloei de
oorzaak mag zijn.
Met de cijfers in de hand kon men
constateren, dat in dunbevolkte streken
het cijfer voor de filmbelangstelling
aanmerkelijk steeg. Voorts „deden"
nieuwe theaters in nieuwe woonge
bieden met een wat aangepaste pro
grammering „het beter" dan oude ge
vestigde huizen.