Organisch gegroeid drag van de Europese Economische Gemeenschap van 25 maart 1957. Als gevolg van buitenlandse inmen ging hebben wij een nogal gecompli ceerde aanmelding moeten verrich ten bij de E.E.G. ter uitvoering van de mededingingsbepalingen van dit li chaam van 13 maart 1962. Deze aan melding wacht evenals trouwens zovele nu zeven jaar later nog steeds op behandeling. Voorts zijn hier van belang de alge mene programma's voor de opheffing van de beperkingen van het vrije ver keer van personen en diensten bin nen de E.E.G. Het vrije verkeer van werknemers is intussen krachtens een aantal richtlijnen voor de verschillen de sectoren van de cinematografie ge realiseerd. Voor ons zijn voorts een drietal richtlijnen van belang. Op 15 octo- ber 1963 heeft de Raad van de E.E.G. een Eerste Richtlijn voor het Filmbedrijf vastgesteld, waardoor be paalde beperkingen op het stuk van filmproductie, -distributie en exploi tatie gedeeltelijk zijn opgeheven, is bepaald wat onder films moet wor den verstaan en aan welke criteria een film moet voldoen om in de zin van de richtlijn een film van een lid staat te zijn. De tweede Richtlijn in zake het Filmbedrijf van 13 mei 1965 bevat voorschriften met betrek king tot de invoer- en projectietijd- contingentering, alsmede de nasyn- chronisatie. De derde Richtlijn van 15 october 1968 heeft betrekking op de vestiging van verhuurders in de ge meenschap, die zich moeten kunnen vestigen onder dezelfde voorwaarden, rechten en verplichtingen als de eigen onderdanen. Tenslotte zijn er nog de Wet op de Bedrijfsorganisatie en de Wet op de Ondernemingsraden, als wettelijke grondslag voor publiekrechtelijke be drijfsorganisatie. De S.E.R. moge dan als adviesorgaan van de overheid van de grond zijn ge komen en ondernemingsraden mogen in bepaalde grote zaken ik hoop dat ons bedrijf er een kent in een behoefte hebben voorzien, als totali teit heeft de P.B.O. niet de ontwik keling gekregen die ervan verwacht is. Uit al het voorgaande, heren, en inzonderheid uit de statutaire voor geschiedenis blijkt, dat zonder haar het scheppen van een orgaan als Uw Bondsraad ondenkbaar zou zijn. Een evenwichtssituatie als hier is geconcretiseerd, kan men wel op papier te voorschijn roepen, haar verwezenlijken is nog heel wat an ders. Zij is de voltooiing van een organisch groeiproces. Uw Raad moge dan een nieuwe figuur zijn in onze Bond, hij is nochtans voort gesproten uit het verleden en be antwoordt aan de eisen van het heden; want hij is een weerspiege ling van ons bedrijf in al zijn ver takkingen en geledingen. Zoals in de toelichting bij het voor stel destijds is opgemerkt, zijn niet alleen de bedrijfstakken, maar ook de verschillende groeperingen bin nen die bedrijfstakken verzekerd van een afvaardiging in de algeme ne ledenvergadering, die zoals ge zegd in alle opzichten representa tief is te achten, opdat de proble matiek van alle bedrijfssecto ren hier gericht aan bod kan ko men. Noch in de ledenraad, noch in de algemene ledenvergadering was dit in het verleden voldoende het geval, hetgeen wat de leden raad betreft mede samenhing met de toenmalige samenstelling van de afdelingen en het ontbreken van een vertegenwoordiging als zodanig van de filmproductie en -fabricage. De Bondsraad is bevoegd tot het ne men van besluiten en het maken van voorschriften die algemene belangen van het Nederlandse film- en bio scoopbedrijf raken of de bedrijfsbe langen van de leden dan wel een of meer groepen van leden, en in alle ge vallen, waarin niet is voorzien bij de Statuten of reglementen. De leden van Uw Raad als zodanig zijn afge vaardigden van hun bedrijfsafdelingen, waardoor hun woorden een betekenis zullen krijgen die de stem van het in dividuele lid in de algemene ledenver gadering heeft gemist. De positie van de Bondsraad verschilt daarom we zenlijk van die van de vroegere wetge vende organen. De meningsvorming van de leden speelt zich af in de af delingen en bedrijfsafdelingen. De we tenschap dat de vertegenwoordigers der afdelingen voor hen het stem recht uitoefenen in deze Raad zonder nochtans een mandaat te hebben, doch wel na rekening gehouden te hebben met de gevormde opinies, zal de Bondsleden, naar wij vertrouwen, tot een meer directe belangstelling voor het werk van hun afdelingen sti muleren en het leven van de afdelin gen activeren. Daartoe is ook de sfeer in zulk een vergadering meer geschikt dan die, waarin de vroegere algemene ledenver gadering gehouden moest worden. Het afscheid van de heer A. F. Wolff (rechts) voor het front van een applaudiserende Bonds raad. Links de directeur-voor zitter, de heer J. G. J. Bosman.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1969 | | pagina 5