"ERKENNING VAN FILM ALS WAARDE VOL CULTUREEL VERSCHIJNSEL" Discussie Schakering 17 Het is niet denkbeeldig dat, wanneer filmkunde geen brede verspreiding krijgt te zijner tijd een kloof ontstaat tussen twee soorten publiek: „met" en „zonder" kennis van het medium. Misschien heeft die laatste categorie deze scholing nog wel het meest no dig! In ieder geval is voor een goed- werkende communicatie en dialoog in maatschappelijk verband een kunst matig uiteendrijven van oordeels- vormen niet bevorderlijk. Voor het film- en bioscoopbedrijf kan de ombuiging van de ontwikkeling in de filmbenadering belangrijk zijn. Steeds meer worden van het amuse mentskarakter van het medium stuk jes afgetrokken. Behalve amusement is het medium geworden tot een staalkaart van emotieverwekkers. Het medium is gaan mee-diskussiëren en zit voor dat gedeelte plotseling mee aan de ronde tafel, wordt ernstig ge nomen, zo ernstig dat nadere karak teranalyse wordt gewenst. Film ver bindt beeldschrift aan klankschrift en manifesteert zich zo als een „wezen", een menselijk wezen aan wie niets menselijks vreemd is. Een buurman is het geworden, die zich telkens verrassend anders in zijn tuin presenteert en de beschouwer zo danig verwart, dat hij inzicht zoekt om al deze nieuwe verschijnings vormen te kunnen duiden. Uit die drang valt het verlangen naar film kunde te verklaren en als intellectuele bezigheid toe te juichen. Een bezigheid welke echter bij het pu bliek gespecialiseerde belangstelling in de hand zal werken. Om deze belangstelling toch zo ge schakeerd mogelijk te houden zal de presentatie van elk facet zo genuan ceerd mogeijk moeten zijn. Er valt voor de toekomst mee te rekenen, dat juist voor de groep jeugd, die het filmbezoek koestert genuanceerde be nadering eerste eis wordt wil men al thans voorkomen dat bezoeker en presentator een andere taal gaan spreken en de film in kwestie er het slachtoffer van wordt (met de nadeli ge gevolgen van dien voor het bio scoopbedrijf). TN het afgelopen jaar heeft Te- leac een televisiecursus Filmkunde in het voortgezet onderwijs uitgezon den. Deze cursus, bestaande uit 9 les sen van een half uur was in de eerste plaats bedoeld om leerkrachten werk zaam bij het voortgezet onderwijs een oriëntatie te geven omtrent inhoud en didaktiek van het vak filmkunde. Bij de inwerkingtreding van de Wet op het Voortgezet Onderwijs is het namelijk mogelijk geworden om het vak film als een zgn. keuzevak in het lesprogramma op te nemen. Op zich zelf is dat een gebeurtenis die een aar zelend begin aangeeft van een erken ning ook binnen het onderwijs van de film als een waardevol cultureel en maatschappelijk verschijnsel. Het is eigenlijk merkwaardig dat nu de au- dio-visuele media zich al zoveel jaren ontwikkeld hebben tot communicatie middelen, die een even belangrijke plaats in onze samenleving innemen als de gesproken en geschreven taal, het litteratuuronderwijs wel een vol komen aanvaarde zaak is maar aan de eigen taal van film en televisie nog nagenoeg geen aandacht is besteed. De cursus was er dan ook op gericht de docenten enerzijds te confronte ren met een aantal specifieke eigen schappen en uitdrukkingsmogelijkhe den van het medium film en ander zijds met de mogelijkheden die er zijn om zich in schoolverband met het me dium bezig te houden. Niet alleen werd daarbij aandacht besteed aan het beschouwend met film bezig zijn maar vooral ook aan de expressieve mogelijkheden die het medium voor de leerlingen zelf biedt. Het zelf han teren van de camera wordt steeds meer gezien als een in alle opzichten pedagogisch waardevolle activiteit. De cursus die onder redaktie stond van Nico Crama, Gerard Kruger en dr. H. S. Visscher en geschreven en gepresenteerd werd door Jonne Seve- rijn en Gerard Kruger, bestond uit de volgende inhoud. In les 1 werd een uiteenzetting gege ven over het waarom van de filmkun de in het voortgezet onderwijs. Ver der werden een aantal aspekten be handeld die kenmerkend zijn voor het kommunicatieproces waarbij de film een rol speelt. Les 2 was gewijd aan het filmbeeld als informatiepatroon. Aan de hand van filmfragmenten werd duidelijk ge maakt op welke wijze enkele beelden en beeldenreeksen allerlei mededelin gen kunnen doen en hoe de filmma ker het spel met de toeschouwer speelt. In les 3 werd nader ingegaan op het probleem van „film en werkelijk heid". Welke visie kan een filmer op de werkelijkheid hebben, hoe komt die tot uiting in een reportage, een documentaire, een speelfilm. In les 4 werd de verteltrant in ver schillende films behandeld. Wat is een filmverhaal, hoe wordt het verteld en van welke stijlfiguren wordt daarbij gebruik gemaakt. In les 5 werd een globaal overzicht gegeven van het produktieproces: hoe wordt een film gemaakt, wie werken er aan mee en wat is hun aandeel in de totstandkoming van het eindpro- dukt. Ook kwamen in deze uitzen ding de economische aspekten van het filmmaken ter sprake. Les 6 liet aan de hand van een aan tal praktijkvoorbeelden zien welke verschillende methoden er bij het vak filmkunde kunnen worden gebruikt. Les 7 was gewijd aan de geschiedenis van de film en werd geïllustreerd met enkele hoogtepunten uit de cultuurge schiedenis van de film. (zie verder pagina 20)

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1969 | | pagina 17