van dit Produktiefonds voor Nederlandse Films, waarin overheid en bedrijf samen werken, werd beoogd de produktie van speelfilms, die op dat moment een diepte punt had bereikt, weer op gang te brengen. De Bond heeft intussen een bedrag van ruim 2'/2 miljoen ter beschikking van het fonds gesteld en heeft bovendien een bedrag van 300.000,bestemd voor het verdiscon teren van garantiecontracten van de bio scoopexploitanten. Het Produktiefonds heeft tot heden 58 hoofdfilms gefinancierd, waaronder 18 jeugdfilms. Daardoor kon een gematigde continuïteit van circa 4 films per jaar wor den gerealiseerd en de risico's verbonden aan de produktie van films in Nederland tot redelijke proporties worden teruggebracht. CIJFERS Ik moge hieraan nog enige cijfers toevoegen. De tien speelfilms die in de afgelopen drie jaar in première zijn gegaan, hebben een ge middeld bezoek opgeleverd van 35.000, dat is ongeveer de helft van het bezoek aan de gemiddelde buitenlandse film. Hoe on gunstig dit is. blijkt wel hieruit, dat het na tionale produkt in andere landen belangrijk betere resultaten boekt dan het gemiddelde buitenlandse produkt. Wanneer ik echter alle Nederlandse speelfilms onder de loep neem die door het Produktiefonds zijn ge financierd gedurende de afgelopen dertien jaar, dan blijkt het gemiddelde bezoek op circa 315.000 te liggen. Dit duidt erop, dat de problemen zich de laatste drie a vier jaar hebben toegespitst. De bioscopen hebben in genoemde periode van dertien jaar ruim 8 miljoen aan auteursrechten ten behoeve van de Nederlandse speelfilm opgebracht of wel gemiddeld ƒ215.000.— per film. Alle instituten die op het terrein van de be vordering van de filmproduktie in het leven zijn geroepen en ik reken daartoe ook de Afdeling Filmkunst van de Raad voor de Kunst, waarin de Bond vanaf de oprichting is vertegenwoordigd hebben het bijzon der moeilijk gehad. Dat hangt nu eenmaal samen met het feit, dat in ons land op het stuk van filmproduktie een achterstand van circa 40 jaar moet worden ingehaald. NIEUWE GENERATIE Bij dit werk doet zich de moeilijkheid voor, dat er een nieuwe generatie van filmmakers is gekomen met andere inzichten op het gebied van de filmcreatieve mogelijkheden. Het is een feit, dat nagenoeg alle jongeren die konden worden geacht het vak redelijk te verstaan en aanvragen bij het Produktie fonds hadden ingediend, hun kansen hebben gekregen. Dat moge al geen verdienste zijn van het Produktiefonds, maar wel een be wijs, dat de vinger op de pols is gehouden. De werkzaamheid van het Produktiefonds, waarvan naar buiten toe weinig blijkt, is van grote betekenis geworden voor de zakelijke opzet van de filmproduktie. Daardoor heeft menigeen geleerd te budgetteren, te calcu leren en tot een administratieve organisatie te komen. De omstandigheid dat ondanks de weinig succesvolle resultaten van vele films in de afgelopen jaren het aantal zak 'ijke ongelukken zeer beperkt is geblever ver dient mede vermelding. Ook de initiërende werkzaamheid van het Produktiefonds heeft een rol gespeeld. Niet minder dan 85 scenario's werden gefinancierd, waarvan een deel in produktie is gerealiseerd. Er zijn ten slotte door bemiddeling van het fonds vele zakelijke contacten gelegd om te geraken tot vaste produktie-esnheden, die de con tinuïteit van het produktieproces moesten verzekeren. Niettegenstaande de kansen die langs deze weg zijn geboden, kan men slechts consta teren, dat de ontwikkeling onbevredigend is geweest. Meer dan dat: de gang van zaken baart ons zorgen, hierin bestaande, dat er onvoldosnde publieke belangstelling voor de Nederlandse film blijkt te bestaan, hetgeen weer tot gevolg heeft gehad, dat de film verhuurders en de bioscoopexploitanten aar zelen om verdere risico's te aanvaarden. Het gevaar van deze ontwikkeling is, dat de subsidiëring bijdraagt tot de vervaardiging van films die in een experimenteel stadium blijven steken. Deze films mogen soms al avant-gardistische betekenis hebben en dank zij de stroom van festivals die zich over de gehele wereld uitstort, een onwezenlijke renommee krijgen, doch het gevaar dreigt, dat zij buiten de kring der bezoekers van dit soort gesubsidieerde gelegenheden, niet worden gezien en aldus een leven gaan leiden, dat te weinig bijdraagt tot de wezen lijke ontwikkeling van de film als massa medium. APPEL ÉN EI ÉN TELEVISIE En wanneer deze films al voor een appel en een ei vertoningsmogelijkheden krijgen bij de televisie teneinde de programmahonger van dit medium te stillen, dan zegt dit niets omtrent de attractieve betekenis van de film. Als gevolg van de kijkdwang die de televisie oplegt, speelt de waardebepaling van de kant van de kijker daarbij namelijk geen rol. Ik sprak van een appel en een ei, omdat de auteursprijzen die de televisie pleegt te be talen, in geen enkele relatie staan tot de enorme bedragen die in de filmproduktie worden geïnvesteerd enerzijds en het gewel dige kijkerspotentieel aan de andere kant. Hoe weinig de televisie in de economie van de Nederlandse film heeft te betekenen, blijkt wel hieruit, dat de gezamenlijke op brengst van de bioscopen uit hoofde van de vertoning van een commercieel redelijk suc cesvolle Nederlandse film het vijftig- a hon derdvoudige bedraagt van hetgeen de tele visie bereid is voor een dergelijke film te betalen. Waar blijft op den duur, gesteld dat men geheel risicovrij met of zonder afzet gebied rijp en groen, maar meer groen dan rijp, films kan produceren, de prikkel voor de filmmaker om die communicatie met het publiek te bereiken, welke zo nodig is om het filmmedium tot een levend en wijdverbreid goed op te stuwen, een goed dat zijn plaats heeft temidden van de andere kunstuitingen, die juist in deze tijd vaak hoe langer hoe meer uit hun isolement worden gehaald en in de vrijetijdsbesteding een grotere concurrentiefactor ten opzichte van de film vormen? Om bij concrete cijfers te blijven: om een film van 500.000,— a 600.000,— te amortiseren, is een bruto-recette nodig van circa 2'/2 miljoen, dat wil zeggen onder de gegeven omstandigheden ongeveer driekwart miljoen bezoekers. Wanneer er van de 37 speelfilms die een financiële bijdrage van het Produktiefonds hebben ontvangen en een roulement in de Nederlandse bioscopen hebben gehad, er tien geheel of grotendeels uit hun kosten zijn gekomen, dan hebben wij naar mijn mening een tamelijk exact gegeven. De overige films hebben aanzien lijke tekorten opgeleverd. Ook al konden die tekorten, wat de filmproducent betreft, in het algemeen door het Produktiefonds ge heel of bijna geheel worden opgevangen, dan blijft nog het feit bestaan, dat die films voor de verhuurders en met name voor de bioscoopexploitanten zeer verliesgevend zijn geweest. Wat het Nederlandse filmjournaal betreft moet worden vastgesteld, dat de hoeveelheid vertoningen de laatste jaren is teruggelopen. WAT SCHORT ERAAN? De Nederlandse korte film, die telkens op nieuw bij gelegenheid van filmmanifestaties met een sterk propagandistisch effect wordt gelanceerd en ook door de presentatie van het Departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk wordt gepousseerd, vindt niet voldoende haar weg naar het pro gramma van onze bioscopen. Wat schort eraan, heren, wat is het pro bleem van de Nederlandse film Het is aan u dit te onderzoeken. Het is aan u na te gaan, of er wegen zijn te vinden ter verbetering van het contact tussen de Neder landse film en het publiek. U zult daarbij met een groot aantal vragen worden geconfronteerd. Slaagt men er bij voorbeeld wel voldoende in om de stof, ge schikt ter verfilming, te vinden en te selec teren? Slaagt men er voldoende in om, zo men die stof al heeft, een deskundig bestek te maken voor de verfilming ervan? Zijn er voldoende figuren in ons land die de pro duktie vakkundig ter hand kunnen nemen en van een zodanig niveau, dat zij in staat zijn om in het moeilijke aanloopproces de basis van de filmproduktie te leggen? Is er voldoende coördinatie bij de voorbereiding van de produktie en is het optreden bij die voorbereiding niet te individualistisch, te ex perimenteel, heeft het niet te veel een ge- legenheidskarakter? VRAGEN Is in filmdramaturgisch opzicht de kennis van zaken voldoende en is de opleiding van de Filmacademie terzake voldoende? Hebben wij genoeg capabele produktie- leiders en zou er aan hun opleiding meer moeten worden gedaan? Hoe zit het met de financieringsmogelijk- heden van de producent naast de bijdragen van het Produktiefonds, hoe met de relaties van de producent tot verhuurder en bio scoopexploitant? Hoe zit het met de organi satie van zijn onderneming, met zijn produk- tieplanning? Zijn wij niet meer geholpen met een beperkt aantal goed functionerende pro- duktiezaken die de organisatie en de verdere mogelijkheden hebben om geschikte film- plannen naar behoren te realiseren in plaats van de huidige constellatie, waarbij dikwijls van geval tot geval produktiegroepen wor den gevormd? Hoe zit het bovendien met de relatie tussen de producent en de filmstudio respectievelijk de laboratoria? Wat is de reden, dat buiten landse laboratoria wel en Nederlandse labo ratoria niet in Nederlandse films investeren? Is er reden tot een grondig onderzoek naar de functionering van de Cinetone Studio als service-instituut van de Nederlandse film produktie? Welke bijdragen kunnen de centrale bio scoopconcerns, die tenslotte de eerste ver toningen moeten financieren, leveren om meer continuïteit in de produktie tot stand te brengen? Op welke wijze kunnen ver huurders die daarvoor in aanmerking ko men, meer actief bij de produktie worden betrokken? AANVULLEND FONDS? Is er wellicht, gezien het ontbreken van belangstelling in het algemeen bij banken en andere financiers voor de filmproduktie, be hoefte aan het creëren, naast het Produktie fonds, van een aanvullend fonds dat niet a fonds perdu, maar op zakelijke basis initia tieven tot een betere ontwikkeling stimuleert en steunt? Behoeft het vraagstuk van de co-produktie nog een nadere verkenning? Ten aanzien van de korte Nederlandse film doet zich de vraag voor, of de verbinding tussen de korte film en het bedrijf zou kun nen worden hersteld. Zijn er middelen aan te geven, waarop dit zou moeten gebeuren? Naar mijn mening is men er niet met te 17

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1970 | | pagina 16