„Other Cinema"
via zaalhuur
zeggen: de kwaliteit moet verbeteren. Er
zijn immers kwalitatief redelijke shorts die
niet aan bod komen. Bovendien oordele
men niet te gauw over de kwaliteit. De
korte film ligt tenslotte meer open voor het
experiment dan de lange film. En is het nu
niet mogelijk om in het bijzonder de bio
scopen die pretenderen zich te wenden tot
een speciaal publiek, wat meer te betrekken
bij het experiment, waardoor zij zouden bij
dragen tot het nader tot elkaar brengen van
de makers der korte films en het publiek?
Is het mogelijk maatregelen te treffen ten
einde
a. het bedrijf meer informatie over de
shorts te geven,
b. het bedrijf meer in staat te stellen de
shorts te bezichtigen,
c. meer duidelijkheid te brengen in de
licentiekwestie en
d. de distributie te bevorderen, waarbij met
name een onderzoek zou kunnen plaats
hebben met betrekking tot de financiering
van de filmkopieën, alsmede met betrekking
tot de vraag, of de distributie der shorts al
dan niet aan een hoofdfilm dient te worden
verbonden?
MEER DIENSTBAAR
Het zou toch op zijn minst redelijk zijn, dat
het bedrag van circa 1 miljoen, hetwelk
het Rijk voor de korte kunstzinnige film be
schikbaar stelt, meer dienstbaar wordt ge
maakt aan de filmbelangstelling. Is trouwens
de verhouding tussen het beschikbare sub
sidiebedrag voor de korte film en dat voor
de lange film wel reëel?
Ik ben hier min of meer vooruitgelopen op
de verschillende aspecten die uw commissie
heeft te onderzoeken en ik geloof, dat het
hoofdbestuur u als een meer concrete taak
zou willen geven te onderzoeken op welke
wijze de wisselwerking tussen de Nederland
se film en het Nederlandse film- en bio
scoopbedrijf en in het bijzonder de betrek
kingen tussen de producent enerzijds en ver
huurder en bioscoopexploitant anderzijds
zouden kunnen worden verbeterd.
Uw werk zal niet eenvoudig zijn en om dit
te vergemakkelijken zal de documentatie
van de Bond te uwer beschikking staan. Wij
zullen het bestuur van hét Produktiefonds
vragen u de hulp te geven die u behoeft.
Desgewenst zal ook een beroep worden ge
daan op anderen buiten de Bond tot het ver
lenen van medewerking bij uw werk.
Het hoofdbestuur zal het op prijs stellen zo
mogelijk na verloop van een halfjaar van
uw bevindingen en eventuele» aanbevelingen
kennis te mogen nemen. Het behoeft wel
geen betoog, dat het hoofdbestuur u ten
aanzien van het uitbrengen van uw rapport,
hetwelk in de eerste plaats een intern rap
port is ten dienste van het hoofdbestuur,
zeer bepaald niet aan genoemde termijn wil
binden.
UITVOERBAARHEID
Ik wens u van harte sterkte toe, in het bij
zonder u, mijnheer Van Lanschot Hubrecht,
die ons een grote dienst heeft bewezen
door het voorzitterschap van de commissie
op u te nemen, niet alleen omdat u buiten
de partijen en belangen staat, maar ook,
omdat u hebt kunnen kennis nemen van een
aantal facetten van ons bedrijf en als alge
meen secretaris van de Nederlandsche Maat
schappij voor Nijverheid en Handel een
grote bedrevenheid hebt op het gebied van
research en verantwoorde rapportering,
waarvoor deze maatschappij terecht faam
geniet. Wij hebben immers geen behoefte
aan rapporten, al of niet met een weten
schappelijk aureool omgeven, die slechts
datgene vermelden wat wij al weten dan
wel onuitvoerbare oplossingen bieden, maar
des te meer aan handzame aanbevelingen
18
die zouden kunnen leiden tot verbetering
van de situatie op het terrein van de Neder
landse film, zulks in het belang van het ge
hele filmwezen in ons land.
In een van de laatste rapporten van de
Maatschappij voor Nijverheid en Handel
met als onderwerp „Meningsvorming in een
probleemrijke samenleving" vind ik als
motto van het hoofdstuk over de media-
vraagstukken de volgende aanhaling van
Daniel J. Boorstin: We expect new heroes
every season, a literary masterpiece every
month, a dramatic spectacular every week,
a rare sensation every night We expect
anything and everything more than the
world can give us or than we can make of
the world. ik geef u graag de verzekering,
dat wij van u niet het verlossende woord,
niet de steen der wijzen verwachten.
Met deze woorden verklaar ik uw commis
sie voor geïnstalleerd," aldus de heer Bos
man.
ANTWOORD
De heer Van Lanschot Hubrecht verklaart
dan nog een kort antwoord te willen geven
op hetgeen de heer Bosman onder de aan
dacht van de commissie heeft gebracht. In
de brief, waarmede spreker tot bijwoning
van deze installatie is uitgenodigd, is sprake
van een commissie ter bestudering van het
vraagstuk van de Nederlandse film. Dat is
een zo ruime definitie, dat spreker zich
heeft afgevraagd wat nu eigenlijk wel de
taak van de commissie is. In zijn speech
heeft de heer Bosman die taak nader ge
preciseerd, zij het, dat hij daarna alles weer
min of meer heeft teruggenomen door te
spreken van Studiecommissie Nederlandse
Film. Het hoofdbestuur heeft, wat men
noemt, een zware commissie ingesteld, be
staande uit een aantal belangrijke deskun
digen, onder wie liefst vier leden van het
hoofdbestuur. Het heeft spreker verbaasd,
dat het hoofdbestuur één leek heeft be
noemd, die dan ook nog het voorzitterschap
moet vervullen. Hij heeft zich afge
vraagd met welke oogmerken dit 'is gedaan.
Wat zou hij immers moeten doen, wat
de heer Bosman zelf beter had kunnen
doen. Spreker zal slechts leiding kunnen
geven en de helpende hand kunnen reiken.
Hij neemt echter aan, dat het hoofdbestuur
daarmede zijn bedoelingen heeft gehad, en
hij hoopt daar alsnog achter te kunnen ko
men.
Hij heeft wat documentatiemateriaal
ontvangen en heeft ook zelf hier en daar
zijn licht opgestoken. Hij heeft geconsta
teerd, dat er een aaneenschakeling van pro
blemen is, zodat het een moeilijke opgave
zal zijn om binnen een halfjaar aan de op
dracht van het hoofdbestuur te voldoen. In
de eerste plaats doet zich het probleem
voor, of er wel behoefte is aan een Neder
landse filmindustrie. Spreker neemt onmid
dellijk aan, dat die behoefte er wel zal zijn,
doch het is belangrijk te weten welke gron
den daarvoor bestaan. Ook zal hij als
buitenstaander de commissieleden de vraag
voorleggen wat nu wel het belang is van de
verhuurder en de bioscoopexploitant bij de
Nederlandse film.
ALGEMEEN PROBLEEM
Dit is niet alleen een probleem van de
direct betrokkenen uit het film- en bioscoop
bedrijf, het is een probleem van de regering
en van het gehele Nederlandse volk. Hoe
liggen de mogelijkheden voor de Nederland
se speelfilm, voor de kunstzinnige en cul
turele film, hoe is het culturele element te
rijmen met het commerciële element.
Tenslotte is de industrie een commerciële
instelling en moet zij dit ook zijn. Hoe staat
het met de opleiding, met de technische uit
rusting, met de publieke belangstelling, met
de pers? De pers is gauw geneigd kleinerend
over de Nederlandse film te schrijven, waar
schijnlijk ten onrechte. Ook de subsidie
politiek van het Ministerie van Cultuur,
Recreatie en Maatschappelijk Werk zal moe
ten worden bekeken.
Toen spreker van zijn benoeming kennis
nam, heeft hij zich afgevraagd, waarom
men een neutrale voorzitter heeft benoemd.
Hij vond het een weinig aanlokkelijke ge
dachte om te moeten praten over zaken die
de bedrijfsgenoten in eigen kring al uitvoerig
zullen hebben onderzocht, nog afgezien van
de studie die aan de Nederlandse film is
gewijd door het departement, door de Raad
voor de Kunst en door andere instellingen.
Aan de andere kant moet hij hieruit con
cluderen, dat men kennelijk niet uit de pro
blemen is gekomen en dat men thans van de
commissie verwacht, dat zij een bijdrage zal
geven die zal leiden tot gezondmaking van
de Nederlandse filmindustrie. Spreker hoopt,
dat de commissie het hoofdbestuur hierin
niet zal teleurstellen en met een rapport zal
komen, waaraan men iets zal hebben.
Hij zegt het hoofdbestuur dank voor
het besluit hem tot voorzitter van de studie
commissie te benoemen. Hij zal een krachtig
beroep doen op de leden van de commissie
om dit vraagstuk met voortvarendheid aan
te pakken en in eensgezindheid, want er zijn
hier ook tegengestelde belangen. Hij zal er
echter naar streven, dat er bij de leden van
de commissie communis opinio bestaat om
trent de conclusies van het rapport. Het is
van groot belang, dat er uit het rapport een
eenstemmig geluid valt te beluisteren.
De heer Bosman zegt aan te nemen, dat de
heer Van Lanschot Hubrecht niet een uit
voerig wederwoord zal verwachten. Hij wil
echter nog wel opmerken, dat juist op dit
ogenblik verschillende groepen het vraag
stuk van de Nederlandse film aan het be
studeren zijn. De ene groep die het meest
bij de zaak is betrokken, het film- en bio
scoopbedrijf, heeft wel ervaring, maar.heeft
tot nu toe geen afgeronde studie van het
probleem gemaakt. Daarom is tot de instel
ling van de commissie besloten.
Uit Engeland komen berichten over een
nieuwe techniek in de uitbreng van films,
waarbij de exploitant geen verdere dienst
bewijst dan het verhuren voor een of meer
avonden van zijn theater aan een „circuit
for late night programmes".
De basis voor deze methode is gelegd door
een jongerengroep, die de afstand tussen de
wat men noemt „popular cinema" en
de nog niet bereikte potentiële bezoekers wil
opvullen.
Men probeert een circuit van 30 steden te
krijgen, waarlangs films welke voor normale
roulatie zijn uitgesloten, vertoningen kunnen
beleven.
De groep noemt zich „Other Cinema" en
de voortrekker daarvan is de 26-jarige socio
loog (Essexj Peter Sainsbury.
De groep vindt steun bij een aantal onaf
hankelijke exploitanten, voornamelijk in ste
den waar een relatief grote universitaire be
volking huist. De grote Britse theater-circuits
staan uiterst sceptisch tegenover de kansen
van de plannen van „Other Cinema".