Afgevaardigden zetten aan tot SPOED BIOSCOOPWET IN DE KAMER De Bioscoopwet en het befaamde artikel 221 van de Gemeentewet zijn aan de orde geweest in de Tweede Kamer der Staten Generaal bij de behandeling van de be groting van Binnenlandse Zaken. De inleidende schermutselingen begonnen na opmerkingen van mejuffrouw Haars (CHU) die' interrupties uitlokten van de zijde van D'66. Men is er nog niet over uit gesproken of de burgemeester nu wel de aangewezen man is die wel of niet ex cathe- dra mag oordelen over wat „openbare orde en zedelijkheid" nu precies is en hoe zijn verantwoordingsplicht ter zake geregeld dient te zijn. Het nieuwe debat over de Bioscoopwet ont brandde bij monde van afgevaardigde Wie gel (WD) in zijn betoog en pleidooi ter ondersteuning van de minderheid van de staatscommissie Cals-Donner dat als conse quentie van de vrijheid van meningsuiting ook een verbod op de preventieve censuur zou moeten gelden. Wij citeren hem wan neer hij tot de Bioscoopwet nadert: „En als, zoals de meerderheid van de staats commissie van mening is, een algemeen ver bod van voorafgaand verlof ten aanzien van meningsuitingen een overspanning is van wat grondwettelijk gewaarborgd kan wor den, zou een verbod van voorafgaand verlof in ieder geval tot film en toneel moeten worden uitgebreid. Dit houdt voor mij ook in ik wil'hiermede mijn betoog over de Grondwet afsluiten en via esn tussenopmer- king over de Bioscoopwet komen tot de Gemeentewet dat het preventieve toe zicht van de burgemeester op toneel- en filmvoorstellingen dient te verdwijnen. De commissie-Witte is in haar rapport tot de slotsom gekomen, dat filmkeuring voor vol-, wassenen moet worden afgeschaft. Ik vind overigens, dat wij wel wat lang op het oor deel van de Regering moeten wachten. In deze zitting komt er eventueel een wets ontwerp hieromtrent. Kan de Minister in dezen iets concreter zijn? Als trouwens de Regering het advies van de commissie-Witte overneemt ik kan mij niet anders voor stellen voert het kabinet de in 1923 ver worpen motie-Marchant uit, waarin werd uitgesproken, dat: „de overheidsbemoeiing met de bio scoop niet verder most worden uit gebreid dan tot een bijzonder toezicht op voor minderjarigen toegankelijke voorstellingen.". Voor meerderjarig kan, wat mij betreft, nu 18 jaar worden gelezen. Waarom de heer Geertsema heeft daarop in het „Handelsblad" van 8 mei jl. ge wezen de commissie-Witte niet ook tot de conclusie is gekomen, dat artikel 240 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover het handelt over vertoning van films voor vol wassenen, moet worden geschrapt, is voor mij een raadsel. Filmvertoningen voor vol wassenen dienen naar mijn opvatting niet onderhevig te zijn aan repressieve censuur van de strafrechter. Ik acht het ook betreu renswaardig, dat de commissie-Witte niet heeft geconcludeerd, dat de burgemeester zijn bevoegdheid om de vertoning van films en toneelvoorstellingen te verbieden, dient te verliezen. Paternalistisch optreden van burgemeesters tegen Smoeshanen en Praal- hanzen kan wat mij betreft hartelijk worden gemist. Daarom wil ik er ook bij de Minis ter op aandringen, om gecombineerd met zijn plannen voor de Bioscoopwet, over ar tikel 240 Wetboek van Strafrecht overleg te plegen met zijn collega van Justitie en ook met het voorstel te komen artikel 221 van de Gemeentewet, waarin aan de burgemees ter „de politie over de schouwburgen, her bergen en tapperijen" is gegeven, in de hui dige vorm overboord te zetten. De Minister heeft vorig jaar in antwoord op vragen van mejuffrouw Goudsmit en de heer Voogd gezegd, dat hij zou nagaan wat hier de wijsheid kan worden geacht. Ik wil nu graag wat wijzer worden over de wijs heid, die de Minister inmiddels zal hebben opgedaan. Minister Goeman Borgesius schreef in 1899 in de memorie van ant woord bij zijn begroting voor 1900 de heer Jongeling heeft hieraan vorig jaar her innerd het volgende: „Bij herziening der gemeentewet zal ook de vraag ter sprake komen of de be paling, betrekking hebbende op het toe zicht van den burgemeester op toneel voorstellingen, ongewijzigd kan blijven bestaan. Dat de regeling, zooals zij thans luidt, tot zeer tegenstrijdige beschikkin gen aanleiding geeft, kan bezwaarlijk worden ontkend." Ik meen, dat het nu tijd wordt, dat op deze vraag, opgeworpen door Goeman Borgesius in zijn begroting voor 1900, thans een ant woord komt!", aldus de heer Wiegel. De volgende spreker was de heer Jongeling (GPV): „Ik zou willen zeggen dat de huidige wet geving, vanwege de evolutie in de hantering van de normen die in de wet zijn gelegd en doordat deze normen niet van toepassing zijn op de t.v., eigenlijk heel weinig be scherming meer biedt. Dat is voor mij geen reden om op afschaffing aan te dringen, want ik vind een half ei nog altijd beter dan een lege dop. Het hangt natuurlijk sa men met het standpunt dat men principieel tegenover deze zaak inneemt. Ik meen dat het openbaar karakter van bioscoopvoor stellingen meebrengt, dat de overheid zeker een taak heeft om kwaad te weren. Dan denk ik werkelijk niet alleen en niet spe ciaal aan seks-scènes, maar evenzeer aan geweld-scènes, die heel erg kunnen zijn, en ook aan bespotting van het heilige, waar tegen wij heel vaak bezwaar zullen mosten maken." Mejuffrouw Goudsmit (D'66) voegde toe: „Voor ten minste de vijfde of zesde maal spreekt iemand van D'66, de heer Visser of ik, over deze materie, hetzij bij de begro ting van C.R.M., hetzij bij de begroting van Binnenlandse Zaken. De heer Wiegel heeft er zojuist ook al over gesproken. De heer Voogd heeft te zamen met de heer Visser vragen hierover gesteld. Het moet de Minister langzamerhand be kend zijn, dat wij grote prijs stellen op een spoedige indiening van een wijziging van de Bioscoopwet in deze zin, dat de filmkeuring voor volwassenen wordt afgeschaft. Ik wil de Minister dan ook vragen, of hij thans een werkelijk duidelijk antwoord wil geven op de vraag, of hij van plan is, een der gelijke wijziging spoedig in te dienen en zo ja, wat hij dan onder „spoedig" verstaat, en of hij dan ook bereid is, de daarbij beho rende wijziging van de Gemeentewet, in houdende verandering of afschaffing van artikel 221, als wetsontwerp in te dienen. Mijn fractie overweegt om, als de Minister hierop niet bevredigend antwoordt, ter zake met een initiatiefvoorstel te komen, zoals trouwens ook al in de schriftelijke vragen hierover door de heer Visser is aangekon digd." Ook de heer Abma (SGP) droeg bij in de discussie: „Wij zijn stellig geen voorstanders van al gehele afschaffing van deze keuring. Wij menen niet, dat de thans bestaande regeling ideaal is. Wij vinden het geen argument, wanneer men stelt, dat voor de radio en televisie deze keuring ook niet bestaat. Wij zouden immers met evenvesl recht kunnen zeggen, dat de keuring ook naar die zijde moet worden uitgebreid." Afgevaardigde Kieft (ARP) geraakte in interuptief debat met de heer Wiegel (VVD) en dat ging aldus: „Nu ik het toch heb over een lange voor bereidingstijd, komt de aangekondigde wij ziging van de Bioscoopwet bij mij boven. Ik vind het niet zo'n beste beurt nu opnieuw te mo:ten lezen dat van deze wijziging al weer moet worden gezegd, dat de in diening tegemoet kan worden gezien. Waar aan schort het toch, dat er nog steeds geen beslissing ten principale is genomen? Welke zijn precies de onderdelen, waar de Minister moeite mee heeft op dit punt? Het is ken nelijk niet een heel eenvoudige opgave, ge tuige mede het feit dat de adviescommissie Filmkeuring op een laat tijdstip haar advies heeft uitgebracht. Tussen dit uitgebraehte advies en het nog steeds niet tot een be slissing komen van het kabinet, ligt ook al een vrij lange termijn. Al met al is het toch wel gewenst een inzicht te krijgen in de moeilijkheden, waarmede de Minister ken nelijk worstelt." De heer Wiegel (VVD): Wat vindt de heer Kieft in dat verband van een eventuele af schaffing van artikel 221 van de Gemeente wet? Het houdt daarmede uitdrukkelijk ver band. De heer Kieft (ARP): Ik wil graag eerst het wetsontwerp hebben alvorens te óór delen. Ik spreek nu nog geen oordeel uit. De heer Wiegel (VVD): U hebt nog geen oordeel over de eventuele gevolgen van de afschaffing van de filmkeuring in verband met het genoemde artikel 221?

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1970 | | pagina 5