VEEL GEMEEN Ik zei u al: we hebben veel gemeen. Hier buiten het Congresgebouw, daar bewegen zich vele lieden op straat. Ze hebben allemaal wat meer vrije tijd dan vroeger, ze hebben iets meer geld dan vroeger. Wij hebben allebei ons produkt: u verhuurt een stoel dacht ik tot voor kort en projecteert een film, wij leggen onze goederen op toonbanken en waar doen we dat allemaal voor? U hebt uw kassas, wij hebben onze kassa's en van die mensen, die daar op straat lopen willen wij allemaal graag, dat van wat zij in hun zak hebben er toch iets in onze kassa's verschijnt. En daar komt dus eigenlijk het probleem als we over die service gaan praten om de hoek kijken. Dat produkt van u, wat dus het ver tonen van die film is en dat produkt van ons, wat het ter verkoop aanbie den van goederen is, dat is eigenlijk niet het produkt. Misschien is het het hoofdprodukt, maar er komt nog een heleboel omheen. Die dingen, die er omheen komen Van Heyst heeft er een groot aantal genoemd die horen bij die film, en mocht het pu bliek zich gelukkig voelen met die film en de hele situatie van die film, dan spelen al die dingen een rol. En je zal dus zien en dat beleven wij ook precies zo, dat de concurrentiepositie in hoge mate wordt bepaald door juist die dingen, die nog een beetje om dat produkt heen zitten, die dat ver fijnen en die het tot iets anders ma ken dan alleen maar dat produkt „sec". ACCENTEN Je ziet dan ook naarmate het produkt eenvormiger is, dat juist de accenten van serviceverlening een veel grotere rol gaan spelen. Ik weet nooit precies, wie het was: u kent die twee grote verhuurbedrijven van auto's Avis en Hertz. Zij deden allebei hetzelfde; zij verhuurden auto's en voor dezelfde prijs. Het ging overal gelijk. Maar Avis zei: Ja, onze service is beter, wij zijn de kleinste en wij moeten ons dus bijzonder hard inspannen. En dat ad verteerden zij ook: „wij zijn de klein ste en wij moeten veel harder voor u lopen en u veel meer ten dienste staan dan Hertz". Ik weet dat later Hertz daarop geantwoord heeft: „wij zijn niet voor niets de grootste". Ik gebruik het voorbeeld om te onder strepen wat om je produkt „sec" nog heen kan zitten, om die auto bij jou wel of niet te huren. Nou ben ik geen expert op het gebied van service. Ik heb in mijn vorige baan, waar ik personeelleider van het Bijenkorf-concern was een congres in Engeland bijgewoond en daar hadden ze een prachtige definitie voor expert. „Een expert, dat is een doodgewone man, een flink eind van huis". Aan die definitie kan ik niet voldoen. Dat dood gewone man wil nog wel lukken, maar ik ben te dichtbij en u weet té goed hoe het bij ons toegaat om onvoor- 26 waardelijk te geloven, dat wij alle problemen van service zouden hebben opgelost. Ik kan u zeggen hoe wij het probleem benaderen. Dan geloof ik, dat wij dus in de eerste plaats zeggen in die service zijn een aantal dingen, daar hoef je niet over te praten, die moeten gewoon in orde zijn. Ik wil niet zeg gen dat ze in orde zijn, maar die moeten gewoon in orde zijn. Als je publiek ontvangt dan moet je toiletten hebben en die moeten schoon zijn. Als je een bioscoopzaal hebt of een warenhuis, dan moet het verwarmd zijn of het moet gekoeld zijn. De temperatuur moet goed zijn. En zo kunnen we een hele rij van dingen noemen, waarvan je kunt zeggen, nou ja, als je dat niet doet dan behoor je eenvoudig niet in de markt. Een tweede ding is dat service ver lenen geld kost en geld voor service verlening kan je uitgeven als je weet waar je hei aan uitgeeft en als je weet wat je ermee bereiken wilt en als je weet, dat het bijdraagt tot het commerciële resultaat. En om tot je commerciële resultaat te kunnen bij dragen moet dat geld wat je uitgeeft terugkomen, het publiek moet het er dus voor over hebben, uiteindelijk moet je produkt er waardevoller door geworden zijn. HOE BENADEREN Als je daarvan uitgaat, dan kan je dus je eigen bedrijf bekijken en zeggen: Hoe gaan wij die markt die wij be dienen benaderen? Je moet steeds kiezen, dat publiek dat ik bedienen wil, wat willen die nou eigenlijk? Dat publiek, dat daar op straat loopt, waar we het net over hadden, is niet alleen maar het publiek, het zijn heel ver schillende publieken. De mensen wil len zeer verschillende dingen en moe ten ook op hun eigen wijze benaderd worden. Als we in de detailhandel kijken, wil ik een paar voorbeelden geven van wat ik bedoel. Als je koelkasten ver koopt, dan kan je zeggen: goed, ik wil die mensen de goedkoopste koel kast geven die ze krijgen kunnen en dat betekent: ik zet ze ergens neer, misschien ergens op een houten vlon der in een schuur, kom maar met je auto, zie maar dat je hem in de auto krijgt. Garantie? neen; financieren? neen, maar je hebt de goedkoopste koelkast. Er is een publiek, die dat wil. Er is ook een publiek, die dat niet wil. Die willen die koelkast zien te midden van andere koelkasten, willen vergelijken, willen financieren, willen hem thuisbezorgd hebben, willen er nog een praatje over maken. Een an dere vorm van bediening, vraagt meer kosten, vraagt meer geld, maar er is een publiek dat het ervoor over heeft. Je kan stoelen en tafels verkopen, daar kan je heel goed zaken in doen. In een winkel kan je die stoelen en tafels neerzetten, je kan zelfs stoelen aan de wand hangen, heel hoog, en laten zien die stoelen heb ik allemaal, die tafels en kasten. Je kan ook zeggen: nee, dat doe ik niet. Ik be nader mijn markt anders. Ik verkoop geen stoelen en tafels en bedden. Ik verkoop woongenot. En dat betekent dat je het anders moet doen, dat je je winkel anders moet gaan inrichten, een woonsfeer creëren. Een heel an dere aanpak, ander personeel, meer binnenopmaak, zoals wij dat noemen. Andere kosten, dat moet er weer uit komen, daar moet belangstelling voor zijn. En zo kan je eigenlijk doorgaan met een grote reeks van voorbeelden. Je hebt mensen die snel hun behoefte willen dekken, die even snel gaan winkelen. Je hebt ook mensen, die winkelen een lolletje vinden, in de etalages kijken, binnen rondsnuffelen; concurrentie van de bioscopen eigen lijk, waarvoor winkelen een plezier is. Wat je nou doet in al dit soort ge vallen en wat je kiest, dat hangt er vanaf waar je je bedrijf van maakt. Als ik die vraag dus voor de Bijenkorf moet beantwoorden, zeggen wij: wij mikken op de zogenaamde consump- tieprogressieve klant en we mikken op de meer welstandigen. En uit dat uitgangspunt, wat we dus geverifieerd hebben, zijn er dan vol doende consumptieprogressieven en zijn er voldoende mensen met een bepaald inkomen om zaken te kunnen doen. Vanuit dat gezichtspunt benade ren wij de klanten. Ik dacht dat je dit beeld moet hebben van „wie wil je zijn", „tot wie richt ik me", „wat ben ik nou eigenlijk aan het doen met mijn service". En hebben de mensen dat geld wat ik aan service uitgeef over voor die service die ik bied. Dat is een vraag, die vooraan staat en ik heb zo'n idee ik kan me daar ver schrikkelijk in vergissen dat die hele bioscoopwereld daar eigenlijk niet zo vreselijk veel aan doet of heeft gedaan. Hoe kom ik daarbij? Ik ben daar ook pas aan gaan denken toen ik de heer Van Taalingen had gezegd: ja, vooruit, laat ik het dan maar doen daar op dat congres van jullie. Toen zijn me een paar dingen opgevallen. In de eerste plaats herinner ik me nog uit de dertiger jaren, toen ik nog een jongetje was en naar de bioscoop ging. ALS VROEGER Die bioscoop was maar heel weinig anders dan die bioscoop van vandaag. Er moet intussen toch heel wat ge beurd zijn. Ik krijg de indruk, dat als je over service gaat spreken dat je eerst moet weten óók in de bioscoop, wat is nou eigenlijk het publiek en wat vragen die mensen. Ik kan me voorstellen dat u zich afvraagt wat verkoop ik nou eigenlijk? Verkoop ik spanning, of verkoop ik inspanning, of verkoop ik ontspanning, verkoop ik seks, verkoop ik een avondje uit, ver koop ik aan een behoudend publiek, verkoop ik aan consumptieprogressie ven. Verkoop ik aan vertegenwoordi gers, die tussen twee bezoeken aan cliënten een uurtje onder dak willen

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1970 | | pagina 24