erop reageren, is voor mij al een re den om u te vragen, „waarom weet u dat dan niet". Want als u het wél zou weten, dan zou ik nooit mijn verhaal hebben kunnen houden. Dan zou ik hoogstens kunnen spreken als een typische a-figuur onder bijzondere omstandigheden." De heer Gerschtanowitz: ,,Ja dat is natuurlijk waar, mijnheer Van Heyst, maar het feit doet zich voor, dat deze problemen worden besproken door le den van de Bioscoopbond. Nu zijn die leden, allemaal in die 15%, dat zijn allemaal mensen van 30 jaar en ouder. Ik geloof dat wij er, door er met deze mensen alleen over te blijven praten, vandaag niet uitkomen. We zullen wel degelijk met jongere mensen moeten praten en hun zienswijze aandachtig bestuderen. Ik geloof dat de heer Van 't Vlie hier iets over kan zeggen, ik herinner me een artikel waarin stond dat de Bijenkorf zijn personeel dras tisch ging inkrimpen, juist omdat de klanten niet meer wilden, dat een juf frouw naar ze toe komt en zegt: „Kan ik u misschien van dienst zijn." „GEMAK" De heer Van '1 Vlie: ,,lk wil een op merking vooraf maken. Ik heb mij van morgen ook al verbaasd, over het ge mak waarmee alle mensen hier zeggen we hebben hoofdzakelijk jongere men sen. 85 Van de jongeren is ons be zoek en 15% is wat ouder en dat is blijkbaar een gegeven. Maar er moet toch ergens een markt zijn, waar die ouderen zijn, waar zijn die heenge gaan. Waar is de bioscoop tekort ge schoten om dat publiek te blijven boeien. Het kan mij niet schelen hoe oud iemand is, het kan mij niet sche len hoe jong. Ik geloof alleen dat je moet afvragen wat voor figuren zijn er nu eigenlijk en wat willen die en wie wil ik bedienen. En als u ons bedrijf aanhaalt, dan kunnen we inderdaad zeggen: wij minderen ons personeel om een aantal redenen. Een van die redenen is dat personeel duur is en dat wij in arbeidsintensieve bedrijven bepaald niet de lonen van de industrie kunnen bijhouden. Er lopen bij ons mensen rond die totaal geen bediening willen. Andere mensen zijn heel boos, als ze niét worden aangesproken. Je moet dus een weg zien te vinden die daar tussen ligt. Er zijn mensen, die bediend willen worden, voorlichting willen hebben, zorg dat dat kan. Je kan daar het goeie personeel neer zetten wat je nog hebt. Ik geloof niet dat je moet zeggen „de moderne men sen willen dit". Die meneer wil dit en die meneer wil dat. Die etiketten- plakkerij dat vind ik reuze gevaarlijk. Dan kom je beslist op dwaalwegen. Dus als u uw problemen wilt bekijken, ook de service, moet dat genuanceer der en gedifferentieerder dan ik af en toe beluister." De heer Van Praag: „Ik geloof, dat we de zaak eigenlijk omdraaien. De heer Van 't Vlie geeft daar een paar pas- 34 sende voorbeelden van de kracht van de Bijenkorf, die heeft het. Ons bedrijf heeft het óók. Want wij maken uit in onze zaak wie wij als klant willen aan trekken. Punt 1Onze outillage; punt 2: de film die we vertonen; punt 3: het soort service wat wij verlenen. Dat is het publiek dat ons bezoekt. U begrijpt wanneer iemand naar een bepaald theater gaat en hij is het niet eens met de gang van zaken die daar plaatsvond, komt hij niet meer terug. Ik kan me voorstellen dat u op een bepaald moment bij een theaterpark aanlandt en zegt, nou dat bevalt me hier, hier vind ik het fijn. En die theaters krijgen dan een bepaald soort publiek, een toeloop. Er is in dat thea ter service te over, want het publiek moet geleid worden. Dat kost veel geld en doordat het veel geld kost, moet je ook veel publiek trekken. De cirkel is „goede zaak, goede voor stelling, goede film" en u hebt publiek. Daar binnen speelt alles zich af." VERHUURSERVICE De vraag wordt dan gesteld „Doet de verhuurder er genoeg aan" door de heer J. van Dommelen. Hij merkt ook op: Ik wil niet zeggen, dat ik het nou helemaal weet, maar als er bioscoop bezoekers naar je toekomen die naar televisie-aankondigingen in „Premiè re" hebben zitten kijken en je vragen wanneer komt, ik noem maar even een film Tora, Tora, Tora, dan zeg je tegen die klant: „Ik hoop zeer binnenkort". Dan bel je een verhuurkantoor op en je krijgt te horen, mijnheer we hebben helemaal geen 35 mm kopie. Waar blijven we dan met onze servicever lening. Ik geloof, dat wij vaak, en juist in de kleinere plaatsen, te laat komen met films. Daar hebben wij veel last van. Het publiek zegt dan „wij krijgen dus inderdaad geen service"." Voorzitter Hofman geeft zijn bijdrage: „Ik geloof alleen, dat we de mentali teit kunnen onderzoeken van de men sen. Als ik meneer Van Praag hoor praten en met alle juiste instellingen die meneer Van Praag heeft dan be nadert hij e.e.a. uit een bepaald type theater. Ik geloof dat de indeling van de mensen anders is. Bij ons gingen de jongens naar het jongenstheater. Toen konden ze in de loge zitten voor de prijs, waarvoor ze nu vooraan moeten zitten. De drempelvrees is een beetje veranderd. Maar de service verlening is pas goed wanneer men geen aanmerkingen heeft. Gedwongen service is irriterend. Een tekort aan service ook! Het idee dat we praten over het ons zelf afvragen, en of er aanwezig zijn die onszelf bewust of on bewust kunnen overkomen Op het moment dat wij daarover na gaan denken met z'n allen, of alles wel goed is, dacht ik dat wij iets ge wonnen hebben. Daar kan mogelijker wijs iets uitkomen. Dan inderdaad blijven we nog altijd afhankelijk van de film en we blijven nog altijd afhanke lijk van de bezoeker en we moeten proberen wat meer informatie te ge ven." PERSONEELSPROBLEEM De voorzitter gaat verder: „Een vraag, die ik wil stellen aan de heer Van 't Vlie, gaat over dat we het verschillen de keren hebben gehad over het per soneel. Inderdaad is er sterk de in druk, dat we vaak in hoge mate met ongeïnteresseerd personeel te maken hebben. Ongeïnteresseerdheid is iets wat zich ogenblikkelijk overplant op de bezoeker, die dat ogenblikkelijk ge waar wordt. Mijn vraag aan u is wat in een zaak als De Bijenkorf gedaan wordt om het lagere personeel te in volveren." De heer Van 't Vlie: „Uw probleem is algemeen geldig. De produktiviteit van de arbeider in de industrie is groter dan bij ons. Vergelijk maar eens de uitkomst van een loonronde van 6% voor een warenhuis met 1200 man per soneel en voor een industrieel appa raat met continu 3 maal drie arbeiders met een baas bij een gelijke investe ring van ƒ35.000.000,—. De ontwikke ling van de lonen in de industrie zal veel hoger zijn dan elders, Wij moeten pogen dat bij te benen. Daarbij gaat de ontwikkeling en de verbetering van de scholing door en zal de bereidheid eenvoudige werk zaamheden te verrichten steeds min der worden. Wanneer men moet kiezen uit het onderste deel van het aanbod zal men zich meer moeten losmaken van hetgeen het personeel doet. Het publiek doet zelf meer. Wij maken ons losser door het produkt beter ge reed te stellen voor het publiek (ver gelijk een detailhandel (toonbank) met een zelfbediening). Daar ligt de rich ting. Maar jezelf zo onafhankelijk mo gelijk. Service is niet iemand, die iets doet. Een roltrap is beter dan een trap. Zelfs beter dan iemand de trap opdragen. Maak je los van de pro blemen. Het is vaak betere service als je zorgt dat het publiek zichzelf kan redden. Bij voorbeeld met een batterij kaartjesautomaten. Als personeel te duur en van mindere kwaliteit wordt, kijk dan wat te doen. Je moet je eigen weg zoeken. En als de diensten, die je verleend niet meer „betaald worden" dan houdt alles op. Kijk wat het publiek vraagt en kom daar binnen de kostenramingen aan tegemoet." Tegenwerping: „Er zijn mensen die persoonlijke behandeling en contact blijven zoeken." Antwoord: „Dat is dan een belangrijk gegeven voor de bedrijfsleider, die dat aangaat." Tegenwerping: „Ja alles tot je dienst. Een warenhuis verkoopt talloze artike len. Wij verkopen elke week maar één artikel. Ik moet mijn service aanpassen aan dat ene artikel. Ik moet wel men sen plaats wijzen bij dr. Zjivago, maar hoef dat niet te doen bij Woodstock, want dan willen de mensen dat niet.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1970 | | pagina 30