Afsluiting: ADVERTEREN De opmerking van de heer Frankfur- ther was in wezen: op één punt cen traal de handen In elkaar slaan. El kaar op één punt ontmoeten in die zin, dat in ieder geval voor een brok informatie over de hele toestand (die film en bioscoop heet) een duidelijk beeld zouden kunnen geven naar de consument toe. Ik dacht dat het con gres tot deze conclusie moest komen: Er moet een commissie benoemd wor den die al die aspecten eens gaat be kijken en dan moet daar een daadwer kelijk plan uitgetrokken worden. Dat moet dan op een of andere manier in beweging gezet worden, dan raak je uit het slop. Ik wilde nog even inhaken op het punt dat de heer Hagenberg ter tafel heeft gebracht. Ik heb allerlei krabbeltjes zitten maken, en in het bijzonder wanneer je zegt is het per soneel geïnvolveerd bij het bedrijfs- gebeuren? Het antwoord van mij was: neen, dat is nooit de taak, nooit de fout van de mensen die het doen. Het is altijd de fout van de mensen die daar boven staan. Maar je mag dat nooit verwachten als je iemand aan neemt op welk niveau dan ook, dat die man behalve als je hem aanneemt om beleid uit te stippelen. Je zult die mensen zelf moeten enthousiasmeren, er bij moeten betrekken, meenemen aan de hand. Alleen dat kost kracht, het kost inspanning, het kost het trek ken van een stukje beleid en dat wilde ik er nog wel graag even aan toe voegen." ER WORDT AAN GEWERKT Dan neemt in de zaal de bondsvoor zitter de microfoon. De heer Bosman zegt: „Naar aan leiding van de opmerking van de heer Van Heyst, dat je natuurlijk vele vra gen kunt stellen, maar dat het dan tijd wordt al deze zaken maar eens wat centraal te onderzoeken, kan ik u zeggen dat dit onderzoek, dat in be sloten kring al wel gaande was, hier een gezicht heeft gekregen. Hier voor het eerst in een bijeenkomst van leden onder de loep wordt genomen. Dit congres is er tenslotte voor om te gaan beluisteren wat er leeft in het bedrijf. Verspreid tussen deze leden zit een hoofdbestuur, dat toeluistert. Dit hoofdbestuur heeft gisteren be sloten om nu het stimuleringsfonds, wat voor het bedrijf ter beschikking is gekomen, kan gaan functioneren, om in de meest uitgebreide zin en op zeer korte termijn, een algeheel onderzoek naar de hele problematiek van het be drijf te doen instellen. Ik kan u zeggen, dat de discussie van deze bijeenkomst daar een waarde volle inbreng bij heeft gevormd. Tot nu toe hoorden wij vaak individuele din gen, die óns óók wel allemaal bekend zijn, maar toch is door de, ik zou haast willen zeggen, choc des opi- nions, er toch iets op de tafel ge komen, namelijk: Dat wij de situaties, waarmee we te maken hebben niet goed kennen. Dat wil zeggen, dat er niet voldoende onderzocht is en dat dit inderdaad méér centraal en méér direct en méér concreet zal moeten gebeuren dan tot nog toe het geval was. Ik vind het een verheugend ding, dat dit ook nu wat meer economisch mogelijk is, want dit stimuleringsfonds is ik zou haast zeggen pas vandaag vrij gekomen. Zojuist heeft de Tweede Kamer besloten om de wet op de ge- meentefinanciën dan eindelijk aan te nemen, waardoor ze tevens de ver- makelijkheidsbelasting heeft afge schaft. De heer Raab van Canstein vraagt: „Wij hebben van alles gehoord over allerlei ideale toestanden nu zou ik willen vragen aan een buitenstaander hoe vindt u de presentatie van de ad vertenties? Hoe doet u dat aan?" Het is de heer Van Heyst, die de vraag weegt: ,,U stelt een bijzonder gevaarlijke vraag. U vraagt een oordeel. Ik kan mij dat wel voorstellen. Ik neem u het niet kwalijk en u moet mijn aanval niet onmiddellijk terugbrengen als ha, ha nu pakt hij mijn persoon, u ziet ons nu hier een beetje zitten als een soort wonderdokter. We zullen wel een oor deel hebben, we weten het allemaal zo fijn en we kunnen het misschien alle maal zo mooi vertellen, dat weet ik niet, dat moet u maar beoordelen, uit gangspunt van uw vraag moet zijn een wedervraag van mij, dat is onbeleefd, vandaar deze inleiding en dat is: Wat was de doelstelling, die u nastreefde toen u wie dan ook, welk bureau dan ook opdracht gaf deze advertenties in elkaar te zetten. Dat is een moeilijke, dat weet ik wel, en het spijt mij dat ik hem moet stel len. Het doet er namelijk niet toe of een ding mooi is, het doet er namelijk niet toe of een ding lelijk is. Eén ding is belangrijk wanneer men praat over reclame en dat is: brengt het z'n bood schap zodanig over, dat degenen voor wie die boodschap bestemd is, hem willen ondergaan, willen interpreteren er op willen reageren. En dat kan een heel andere figuur zijn dan ik, dat heb ik vanmiddag al uit de zaal gehoord van iemand achter aan. Die zei: meneer Van Heyst schrijft een romannetje en dan komt er een heel ander verhaal tevoorschijn. Na tuurlijk. En dan pas kunt u zeggen: dat ding voldoet aan zijn normen, de nor men die u in een briefing gesteld zou moeten hebben. En als hij daaraan voldoet, dan is het volmaakt onbe langrijk, met respect of ik het mooi of lelijk vind, dat kunt u van mij aan nemen. Maar ik dacht dat u in deze nog niet zo ver was gekomen, want die dingen zijn allemaal, dat heb ik vandaag be grepen, historisch gegroeid. Het is een situatie, die zich in de loop van de jaren zo ontwikkeld heeft. Ik neem eerlijk gezegd nog altijd mijn pet af voor alles wat er gepresteerd wordt, laat ik dat er even bij aan tekenen. Dat meen ik dan ook. Maar natuurlijk zitten er aan de andere kant een aantal feilen aan en die moet je stuk voor stuk achter elkaar onder de loep gaan nemen. U hebt dan de doel stellingen vastgelegd en weet waar we over praten. Daar moeten we de zaak op enten. Dat is eigenlijk het enig juiste antwoord." De heer Pieterse: „Mijnheer de voor zitter, ik zou naar aanleiding van deze opmerking graag nog iets willen vra gen aan de heer Van Heyst. Meneer Van Heyst is een regelmatig bioscoop bezoeker en ik neem aan, dat hij dus ook vaak naar de bioscoop gaat als hij een bepaalde advertentie gelezen heeft. Dan denkt hij: ha, daar moet ik heen. Nu wil ik hem vragen, dat als hij daar heen geweest is, hij uit de bio scoop komt met de idee: ja die ad vertentie heeft precies verteld wat die film mij heeft gebracht." Hr. Van Heyst: „Helaas meneer Pie terse, het antwoord is daarop neen." De discussieleider, Drs. W. Hofman, ziet zich hierna genoodzaakt om met het oog op het tijdschema de besprekingen te sluiten. Hij geeft een samenvatting van het besprokene, waarbij hij concludeert, gelijk zijn collega drs. C. A. Voskuil 's morgens eveneens deed voor zijn deel van de discussies, dat hier sprake is geweest van een bijzonder nuttige gedachtenwisseling. Hij dankt ten slotte de forumleden voor hun bijdragen tot het geheel en de spre kers uit de zaal voor hun medewerking om deze forum-discussie te laten slagen.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1970 | | pagina 33