bioscoopexploitanten. Zij hebben in zicht in de gedragingen van hun pu bliek van het begin van hun theater tot nu toe. Daar moet een lijn in te vinden zijn. Hoe kwam men vroeger in een theater en wat doet men nu. Er zijn voorts groepen van architecten en sociologen, die zich per definitie ambtshalve bezighouden met de om geving van de mens. Zij hebben tot taak dingen te bouwen, die lang stand moeten houden. Op korte termijn gerekend is dat feite lijk al zo. Als je een ontwerp maakt, dan is het pas een jaar daarna af, soms twee jaar daarna. Je bouwt niet voor één jaar, je bouwt voor vele jaren. Een architect van een groot gebouw bouwt zelfs voor 100 of 200 jaar. Ik weet wel, dat je niet alle mogelijkheden kunt inpassen in een gebouw, waardoor het eeuwig up to date blijft. Het is echter wel één taak van de architect om te zorgen, dat er zoveel mogelijk voorzieningen ingecal culeerd worden. Dat wii zeggen, dat een architect zich moet verdiepen in het gebruik van het gebouw, alvorens te ontwerpen. Het publiek zelf geeft ons indicaties. Publiek is altijd een beetje voorloper van het volgende. Er is een oud Bijbels gezegde „als de bomen uit lopen is lente in aantocht". Ik geloof, dat wij allemaal heel goed moeten kijken en ons moeten laten informeren door de wensen van het publiek. Dat gebeurt ook. Een grappig voorbeeld is, dat toen onlangs Wood- stock in Cinerama (Amsterdam), werd vertoond men een soort enquête hield. Het publiek werd meningen en wen sen gevraagd. Een heel merkwaardige wens was: Waarom al die stoelen in het theater, sloop die dingen eruit, dan kunnen we gaan zitten net zo en waar we willen, en in welke houding dan ook. Nu kan je zeggen, nou ja, dat is na tuurlijk een aardig idee van die jon gens. Toch zit er iets in van een nieuw gedragspatroon, waar we naar zouden moeten kijken. Ik geloof niet, dat wij allemaal apart dat verlossende woord kunnen zeggen. Ik acht het noodzake lijk, dat wij een brainstorming organi seren van al deze groeperingen. LOSLATEN Een ding staat vast, als wij werkelijk willen vernieuwen, dan moeten wij be reid zijn de meningen over de gedra gingen van het publiek en alle dingen, die wij zo gewend zijn, volledig los te laten, ook onze meningen over de architectuur, over de theaters, voordat we alles in een gezamenlijk gesprek op een ander niveau kunnen brengen. Is het met het filmtheater eigenlijk niet net zo gegaan als met de eerste auto's. U herinnert zich zeker afbeel dingen van die eerste auto's. Wat deed men? Men vond een motor uit en men ging die motor aanbouwen aan een rijtuig. Dat rijtuig bleef wat het was en er ontstond een gemotori seerd voertuig. Het was eigenlijk niet veel meer dan een gemotoriseerd rij tuig, met bok en koetswerk en al. Zelfs nu nog spreken autobeschrijvers wel over koetswerk als ze het over auto's hebben. Het enige verschil voor de mensen, die toen in een auto zaten, was eigen lijk, dat zij motorgeronk hoorden in plaats van paardengetrappel, maar voor de rest was het eigenlijk precies hetzelfde. Zijn wij niet op dezelfde manier bezig geweest met onze theaters? We had den de schouwburgtraditie, de pro jectie, de film worden uitgevonden en men bouwt aan het theater net zo als bij de motor aan het rijtuig de cabine. Men bouwt in het theater het projectiedoek, maar voor de rest is eigenlijk het theaterideaal hevig aan wezig. Het is zo, dat dit hevig aan wezig zijn van dat theaterideaal nog steeds te bemerken valt. Het zit hem natuurlijk niet alleen in die rijen stoelen. Maar als je nu ziet, hoe weinig theaters er wérkelijk oor spronkelijk zijn! Men heeft altijd nog behoefte aan zijn glanzende entrees, zijn foyers met spiegels, met tafeltjes en stoeltjes. Alleen de obers in rok ontbreken. De zaal goed, er is natuurlijk er gens een cabine, maar dat zijn maar een paar gaatjes in de zaal alle lampjes en verlichtingsornamenten en vooral het voordoek, dat is iets wat toch eigenlijk nog erg gecultiveerd wordt. De mystiek van het voordoek is iets, waar wij allemaal moeite mee hebben ook de ontwerpers want als dat doek dan een keer opengaat, wat komt er dan, dan komt de illusie tevoorschijn. En die illusie is de witte muur die er vlak achter zit of het projectiedoek. Er zijn wel voorbeelden van theaters, waar men die mystiek heeft losgelaten, waar men heeft ge zegd, nou het is tenslotte toch een projectiezaal We laten het doek vallen. Het is maar een schuchtere poging om te komen tot iets nieuws. Het is er maar een stukje van. Wie zou aandurven ook de rest van die rudimentaire schouwburg los te laten? De binding aan de historische ontwikkeling van de schouwburg is een belemmering eens de vrije fan tasie te laten gaan over wat we zou den moeten doen. Er zijn natuurlijk wijzigingen, o.a. ontstaan door de techniek. Ik herinner me van de wereldtentoonstelling in Brussel het Circarama waar men met vele pro jectoren „een beeld rondom" veroor zaakte, en die techniekwijziging ver oorzaakte de noodzaak een ander soort zaal te maken. Men kon niet anders meer dan in het midden gaan staan. Je kon niet eens gaan zitten. Je zou het misschien kunnen doen, maar dan moet je op draaistoelen zitten. De techniek gaf een nieuw impuls aan het bioscoopsysteem. Er is ook een ander element, waar door een theater een andere architec tuur zou moeten krijgen. Dat is het gebruikssysteem. De intrede van de drive-in cinema heeft wezenlijk iets nieuws gebracht. Niet op het gebied van het opnemen van film en het reproduceren. Er is één keer een ontwerper geweest, die heeft gedacht: „het publiek zou misschien wel eens behoefte hebben om geen moeite te hebben met het parkeren van zijn auto. Het wil ge woon naar een plek gaan met zijn auto, daar blijven zitten en er een film bekijken." Hier zie je iets ontstaan wat het ge volg is van denken over gebruiks mogelijkheden; nieuwe gedragingen dus van het publiek. We zien twee voorbeelden, dat een ruimte kan ver anderen door de techniek en een ruimte kan veranderen door mogelijke nieuwe gedragingen van het publiek. U zult dan zeggen: een drive-in cine ma is geen theater, want je staat buiten. In feite is het óók een soort architectuur. Je kunt over die tech niek niet zo heel veel praten. Ik al thans niet ik heb dan het gevoel dat het een kwestie is van het kip en het ei en wat moet er dan het eer ste zijn. Moeten de filmproducenten nieuwe technieken uitdenken? Zodat de bio scoopexploitanten wel moeten zorgen, dat ze andere theaters hebben? Moe ten we aan de andere kant andere theaters maken zonder dat daar films voor zijn? Dat is natuurlijk óók een moeilijke zaak. Laten we die kant even laten varen. NAAR NIEUWE VORM Ik zou graag met u willen praten over het gebruik van theaters en over alles wat daaromheen zit. Om tot een nieu we vorm te raken, die zal aanspreken bij het publiek van morgen, hebben we geconstateerd, dat onze binding aan de oude schouwburgvorm en schouwburgtraditie onze vrije fantasie belemmert. Ook is het zeker, dat er groepen zijn, die van deze binding minder last hebben. Dat zijn degenen, die niet onmiddellijk betrokken zijn bij het theater. Het zijn dus buitenstaanders, waarbij komen architecten, sociologen en eigenlijk het publiek zelf. Dat het publiek zelf zijn inbreng toont hebben we gemerkt aan de enquête naar aanleiding van de Woodstock- film. Uit die enquête blijkt ook een ander ding: dat het publiek zich welis waar aanpast aan wat wij bieden: het gaat dan toch maar zitten op die rijtjes stoelen. In feite doen wij echter niet veel meer, dan het publiek een bepaald gedrags patroon opdringen. De exploitanten doen dat en de architecten. Gebonden als wij zijn aan de traditie, houdt dat laten zitten zoals het is een groot gevaar in, nl. dat wij ongemerkt voor bijgaan aan wijzigingen in het ge dragspatroon van het publiek. Een gevaar dat te keren is, wanneer wij ons werkelijk gaan verdiepen in die

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1970 | | pagina 8