Zitting 1970-1971 - 1 1 019 Regeling van de filmkeuring voor jeugdige personen en tijdelijke regeling van een vrijwillige filmkeuring voor volwassenen (Wet jeugdfilmkeuring) VOORLOPIG VERSLAG Nr. 4 De bijzondere commissie, welke ter voorbereiding van de openbare beraadslagingen omtrent het onderhavige wetsont werp alsmede het door de heren Visser en Voogd ingediende ontwerp Bioscoopwet 1971 (11 021) werd ingesteld, hield een openbare hoorzitting op 13 januari 1971, welke op 4 februari 1971 werd voortgezet. Van de aldus geboden gelegenheid, mondeling een standpunt aan de commissie uiteen te zetten, werd gebruik gemaakt door de Nederlandse Jeugd Gemeen schap, het Nationaal Protestants Centrum voor de Geestelijke Volksgezondheid, de Centrale Commissie voor de Filmkeuring en de Nederlandse Bioscoopbond Voorts waren de leden der commissie door een uitnodiging van de Minister van Binnen landse Zaken op 3 en 4 februari 1971 in de gelegenheid, vier recentelijk ter keuring aangeboden, niet toegelaten films te zien2). De commissie betuigt bij deze gaarne haar erkentelijkheid voor de haar aldus verschafte voorlichting. Omtrent de overeenkomstig artikel 22 van het Reglement van Orde voor alle leden der Kamer toegankelijke vergade ring, welke de commissie aan het onderhavige ontwerp3) wijdde, heeft zij de eer, als volgt te rapporteren. ALGEMEEN Vele leden konden hun oordeel over dit wetsontwerp samen vatten in een zin uit een artikel in de „Gelderlander" dd. 20 november 1970 van de filmdeskundige D. Ouwendijk: „Op de keper beschouwd is het voorstel een verslechterde versie van de wet, die nu nog van kracht is". Ter toelichting van hun standpunt zouden de hier aan het woord zijnde leden bijna kunnen volstaan met te verwijzen naar het door de leden der Kamer, de heren Visser en Voogd ingediende „alternatieve" wetsontwerp 11 021. Uit de memorie van toelichting bij dat ontwerp viel vrijwel af te lezen, welke bezwaren bij de hier aan het woord zijnde leden tegen het onderhavige wetsvoorstel bestonden. Niettemin meenden zij er goed aan te doen, hun bezwaren hieronder beknopt samen te vatten. In de eerste plaats was voor deze leden onoverkomelijk, dat de bewindslieden een z.g. onverplichte keuring voor volwas- x) De aan de commissie overgelegde stukken zijn nedergelegd ter griffie, ter inzage van de leden. 2) De voorbereiding van deze besloten vertoning gaf de leden der Kamer, de heren Geertsema en Wiegel, op 26 januari 1971 aanleiding tot schriftelijke vragen welke door de Minister van Binnenlandse Zaken op 2 februari beantwoord werden (Aanhangsel Handelingen dezer zitting blz. 1283). 3) Ofschoon de materie van de wetsontwerpen 11 019 en 11 021 zich op zichzelf geleend zou hebben voor één gezamenlijk voorlopig verslag heeft de commissie over laatstvermeld voorstel een afzonderlijk voorlopig verslag uitgebracht op grond van de overweging, dat de vragen in deze verslagen gericht zijn, voor wat het ontwerp ener Wet jeugdfilmkeuring betreft aan de Ministers van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, van Binnenlandse Zaken en van Justitie, voor wat daarentegen het ontwerp ener Bioscoopwet 1971 betreft aan de leden der Kamer die daartoe het initiatief namen. Een eventueel beide ontwerpen behandelend voorlopig verslag van de commissie zou derhalve toch hebben moeten leiden tot twee afzonderlijke memories van antwoord. Een nadeel van de door de commissie gevolgde methode was intussen dat vele opmerkingen en vragen in beide verslagen voorkomen. 34

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1971 | | pagina 34